maandag 8 april 2019

Amateurs - Niet goed maar wel heel hard

Vorige week hoorde ik de nieuwe denker des vaderlands op de radio zeggen dat ze een muziekinstrument speelde, ik weet niet meer welk. Ze kon het niet goed zei ze, maar wel heel hard. Dat is natuurlijk koren op mijn molen, want ik ben aan het nadenken over muziek van een afstand, de afstand tot de muzikaliteit ook. Het voordeel is in dit geval dat je muziek als die heel hard is wel heel goed kunt horen.

Ik weet nog wat er door me heenging toen ik vroeger vaak achter het orgel zat en alle registers openzette. Het is een fysieke ervaring. Echt muzikaal is het zeker niet. Dan moet je goed kunnen doseren, ook op een kerkorgel. We kunnen dus rustig van amuzikaliteit spreken. Extra pijnlijk voor de gevoelige oren.

Je kunt er van allerlei gedachten op loslaten. Als je op zondagochtend naar de protestantse vieringen kijkt, ook nog eens versterkt omdat mijn vader het geluid twee keer zo hard moet zetten om het goed mee te krijgen, wat zegt dat dan over God? Moet Hij nu denken dat de mens zijn feilbaarheid extra benadrukt omdat het anders niet meer op falen lijkt? Of is Hij zelf een beetje hardhorend aan het worden?

Het zou natuurlijk ook goed kunnen dat de mens en God elkaar vinden omdat ze passen bij het model kind versus Vader. Kinderen praten nu eenmaal altijd hard. Ik weet dat omdat ik vaak in de trein zit. Kind schreeuwt zijn vragen naar de vader. Hij fluistert gegeneerd terug, in de hoop dat het kind dempt. Kind merkt de discrete aanwijzing niet en schreeuwt lustig door.

Ik hoop eigenlijk vanuit de amuzikaliteit midden in de muziek te belanden. Ik zie daartoe allerlei kansen. Allereerst is er weer het lastige probleem van de popmuziek. Je kunt moeilijk volhouden dat popmuziek allemaal slechte muziek is. En er schuilt een meerwaarde in de live concerten waar het geluid meestal knalhard is. Dat is wat men zegt, en ik ben daar op aangewezen omdat ik zelf nu eenmaal niet zo muzikaal ben. Sonic Youth bijvoorbeeld, dat stond bekend als de betere popmuziek, maar het was wel knalhard.

Maar ik denk zeker ook weer aan het orgel. Bij de concerten hoorde ik de toccata's, preludia en fuga's altijd overdonderend gespeeld worden, en ik vond het prachtig. Dat zegt niet alles, wederom, maar organisten van naam speelden Bach gewoon hard. De meeste tonen en melodieën verdwenen bijna in een soep, de echosoep, maar waren toch nog hoorbaar, ten eerste vanwege de fabuleuze techniek van de organist die met fraseringen perspectief creëerde, en ten tweede omdat het niet om die afzonderlijke melodieën gaat, maar om het effect van het geheel. Denk ook aan Mahler (Achtste), Bartók (pianosonate) en Charles Ives (twee orkesten door elkaar heen).

Mag ik concluderen dat amuzikale muziek, niet goed maar wel heel hard, toch wel iets te maken kan hebben met muziek? Ja, het kan. Maar dan ben je er nog niet als je laat zien dat harde muziek heel goed kan zijn. Dan is het nog niet amuzikaal. We komen misschien dichter bij het raadsel - dat er een positieve relatie bestaat tussen slechte, harde muziek en goede muziek - langs de volgende invalshoeken.
  1. Slechte, harde muziek vind je veel bij kinderen. Niet de kinderen van de tv, de Jussens, want dat is het topje van de ijsberg. Maar misschien hebben zij ook weleens slecht en hard gespeeld. Het is dan gewoon een fase op weg naar de betere muziek.
  2. Slecht en hard spelen ook de liefhebbers. Koren staan in de stand aan of uit, iedereen herkent dat. Op de piano wordt hard getimmerd, drummen is sowieso leuk, en op de trompet wordt meestal niet Chet Baker geïmiteerd. Als je houdt van muziek, maak je meestal slechte muziek, anders zouden ook de professionals zich niet kunnen onderscheiden. Uit ervaring weet ik ook dat je als amateur niet wordt gestimuleerd om goed te spelen, omdat ook de toeschouwers al snel onder de indruk zijn. Vooral als het hard is. (Ik vrees dat vooral deze categorie op mij van toepassing is.)
  3. Zoals al aangeduid, maken ook de gelovigen vaak harde, slechte muziek. Je kunt dit uitbreiden naar de politieke gelovigen. Ze zingen hard, zonder reden, uit angst om als afwijkend bekend te staan, om anderen te overtuigen, om zichzelf te overtuigen, ga zo maar door.
  4. Als je dronken bent, of in een groep je anderszins heel erg wil misdragen, is vals en slecht zingen wel de bedoeling, of niet meer te vermijden.
Met deze invalshoeken moeten we een heel eind kunnen komen. Als kinderen hard zingen, ligt er evident een positieve verbinding met goede muziek. Je zou deze relatie dialectisch kunnen noemen. Om goede muziek te maken, moet je eerst slechte muziek maken. Om zacht te kunnen spelen, moet je eerst hard spelen. Maar het 'eerst' en 'daarna' doet geen recht aan de dialectiek. De dialectiek wijst op een meer intrinsieke verhouding. Temeer daar we via de andere drie invalshoeken dit eerst en daarna niet tegenkomen. Het is soms zelfs andersom. Iemand die te goed of te subtiel speelt, wordt gewantrouwd, omdat hij zich niet voegt naar de groep, het is een kapsonelijer.

Daarmee kunnen we de hele dialectiek en meteen ook maar het oefenen naar de prullenbak verwijzen, of op zijn minst relativeren. De reden daarvoor is dat we slechte muziek niet als iets negatiefs kunnen zien, dat door de goede muziek alsnog positief wordt gemaakt. Goed en slecht, positief en negatief, lijken niet van toepassing. Amuziek is niet iets negatiefs, ondanks de alfa privans, de a- van amuzikaal. De taal zet ons hier enigszins op het verkeerde been. We moeten de verhouding tussen amuziek en muziek herzien.

Ik zou de volgende stelling willen uitproberen: meer dan in muziek ervaren we in amuziek dat de muziek zichzelf genoeg is. Bij muziek willen we graag dat het goed is, echt goed. We oefenen, we betalen, we doen er moeite voor. Bij amuziek ligt dat anders. We kunnen wel oefenen, betalen en moeite doen, maar we maken de amuziek niet om een doel te bereiken. Het doel is onmiddellijk gehaald.

Natuurlijk is dat bij muziek, de echte, professionele muziek, ook het geval. Ook daar is het al muziek nog voordat het doel is bereikt. Ook daar is in zekere zin het doel gehaald al op het moment dat je oefent voor de uitvoering. Je zou bij de echte muziek de verhouding middel-doel (ook weer in zekere zin) kunnen omkeren. Bij elk doel, elke uitvoering, heb je het gevoel dat het beter kan, en dan blijkt dat het doel dus eigenlijk geen doel is, geen eindpunt. Het doel is zelf ook niets anders dan een middel dat je gebruikt om het beste uit jezelf te halen.

Het beste uit jezelf halen, muziek wordt zo vaak gezien als topsport, als prestatie. Maar we beginnen langzaam te ontdekken dat we muziek moeten opvatten naar het model van de amuziek. Het doel wordt onmiddellijk gerealiseerd. Muziek kunnen we voorzichtig omschrijven als de sfeer waarin het doel onmiddellijk wordt gerealiseerd. Misschien ligt het minder simpel, maar voorlopig ben ik tevreden. In al mijn naïviteit heb ik alvast mijn doel gerealiseerd, ik heb toegang tot de muziek gevonden via de amuziek, via de amuzikaliteit.

Afbeeldingsresultaat voor zaate hermenie

2 opmerkingen:

  1. Broerlief, ik probeer je te volgen. Hoe zit het eigenlijk met smaak? Die discussie ligt vaak op de loer als je iets durft te betitelen als goed of slecht. Goede smaak is niet wat de meeste mensen mooi (of gewoon leuk/lekker) vinden, maar wat dan wel? Dit geldt voor beeldende kunst, literatuur, muziek natuurlijk, de culinaire wereld etc. Zijn daar woorden voor te vinden of is het een gevoel?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Goeie vraag. Smaak speelt altijd mee bij mooi of lelijk, en zeker ook bij goed of slecht. Die discussie ligt niet alleen vaak op de loer, maar is volgens de filosoof Kant bij uitstek het onderwerp van discussies: over smaken valt te twisten. Daar gaat Kant dus mee in tegen de gangbare mening. Ik denk dat Bourdieu (1930-2002) de meest prominente theorie over de smaak na Kant heeft geformuleerd. Smaak heeft vooral met sociaal milieu te maken, het is een van de belangrijkste kenmerken waaraan je het milieu bij mensen kunt herkennen. Hoe speelt de kwestie hier, tussen Daan Roovers en mij? Het scheelt wel dat Roovers zelf zegt dat ze niet goed speelt, en dat mij vaker gezegd is dat ik wel de noten speel, maar dat het geen muziek is. We zijn het er dus over eens dat ons spel niet goed is. Daarom kan ik dit als vertrekpunt nemen zonder het te problematiseren. Ik denk overigens dat je via de smaak nooit tot objectieve kennis komt. Je kunt een enquête organiseren over zaken rond smaak, maar in enquêtes speelt het smaakoordeel altijd mee. Sterker nog, dat is precies wat je meestal wil weten. En je weet ook zelf hoe lastig het is uit enquêtes goede conclusies te trekken.

      Verwijderen

Het geluk van de film Maestro

Wat ik hier zeker ook probeer te doen is achterhalen waar de titels van mijn blogseries op slaan (als ze al ergens op slaan). Ze zijn min of...