vrijdag 10 december 2021

Je hebt maar weinig nodig - De roman Orfeo van Richard Powers

Als je voor muziek kiest, dan moet je dat voor de volle honderd procent doen. Dat zei de directeur van de muziekschool in Heerlen toen ik hem mijn dilemma voorlegde dat ik niet wist of ik theologie of conservatorium moest doen. Honderd procent, dat vond ik wat veel. Uiteindelijk koos ik conservatorium, maar meer om een goed verhaal voor mezelf te hebben als ik ooit spijt kreeg dat ik het niet had afgemaakt. Ik had het in elk geval geprobeerd.

Er zit vast iets in mij dat de honderd procent toewijding aan muziek in de weg staat. Soms ook denk ik dat er iets in muziek zelf zit dat ons op afstand zet. En om daarachter te komen moeten we soms de muziek opblazen, tot ultraproporties, totdat die muziek botst tegen de randen van het universum. Kiezen we kortom voor muziek, dan kiezen we niet voor alles, maar via het alles voor een leven waarin muziek niet alles is.

Zo zou je ook de roman van Richard Powers kunnen lezen, Orfeo (2014). De structuur die ik zojuist beschreef is misschien de natuurlijke beweging van de moderne Amerikaan. Hij gaat West, totdat hij op de oceaan botst en moet dan wel terug. Met een beetje geluk beseft hij in tweede instantie hoe waardevol alles is wat hij onderweg al was tegengekomen. Hoofdpersoon is componist Peter Els, die zijn vrouw en dochtertje ontvlucht als hij doorkrijgt dat muziek echt zijn ding is. Later, veel later komt hij terug bij hen, en realiseert zich dat het fout was om hen te verlaten. Het is te laat om nog huisje boompje beestje te spelen, maar het maakt veel goed dat zijn dochter hem een hond cadeau geeft, Fidelio.

Is de muziek daarmee op afstand gezet, voorgoed? Nee, dat nu ook weer niet. Op een of andere manier lezen we aan het leven van Peter het lot van de avantgardemuziek af. Die muziek rekende af met de afscherming en niet te stille zucht naar veiligheid van de Amerikaanse burger. Muziek moet je wakker schudden, je uit je veilige cocon halen en in contact brengen met het beste dat Dionysus en Apollo je te bieden hebben. De componist is de ultieme schepper, met zijn muziek kan hij de ordening van de natuur via resonanties overbrengen op lichamelijke receptakels en ongehoorde sensaties teweegbrengen. De muziek overstijgt ons en brengt ons in contact met een toekomst die ver voor ons uit ligt, waarin de mens zijn sporen kan nalaten alsof over vele milennia aliens of andere levende wezens nog toegang hebben tot wie we waren, en daardoor ontdekken wat onze ware rol in het universum is.

Niets benadert die orde van de levende natuur zozeer als ons dna. Het is dus niet erg ver gezocht dat Powers een verband legt tussen de componist en de bioloog alias scheikundige. Dat doet hij al in best veel romans, die ik eigenlijk nog niet gelezen heb, in een van de eerste daarvan haakte ik af. Er zit iets onaantrekkelijks en moeilijk begrijpbaars in die combinatie van dna en muziek. Dna is de schriftuur van het leven en op zijn manier wil de avantgardecomponist ons daarvan bewust maken. Maar het dna wordt verkend en bijgesteld in grote anononieme instituten, terwijl de componist nog steeds de individuele genius is die hij in de negentiende eeuw was.

Powers vindt zijn oplossing in het amateurisme. Zijn held gaat een beetje klooien met dna in zijn privé-laboratoriumpje, en sluit zich zo aan bij een serie componisten die zich lieten inspireren door Faust: Beethoven, Berlioz, Gounod, Liszt en noem maar op. Faust sluit een pact met de duivel, en moet uiteindelijk met zijn bloed betalen als de duivel zijn ziel komt halen. Op zijn manier moet Peter Els dat ook, wanneer de FBI hem achterna zit. De roman is een grote fuga (vlucht, achtervolging) en het slotakkoord laat zich raden.

Waarom heet deze roman dan toch Orfeo en niet Faust? Bij Orpheus denk ik aan de intrigerende romans van Louise Fresco, die er een politieke draai aan geeft, en eveneens in de weer is met dna-aanpassingen. Zeker, ook Peter kijkt achterom, maar verspeelt daarmee niet echt de terugkeer naar het leven met zijn geliefden. En ook Peter haakt steeds aan bij de politieke situatie van dat moment, die hij later vooral met meer distantie bejegent, als hij een opera componeert over het beleg van Münster in de zestiende eeuw, en door de ironie van de geschiedenis wordt ingehaald, als in de tijd van de opvoering ook het beleg van Waco plaatsvindt, met de suïciderende secte.

Het is niet de politiek die het probleem vormt van de roman Orfeo. Peter zoekt een verhouding tot de actualiteit door die steeds meer te ervaren als spanning tussen verleden en toekomst, zoals we ook bij politiek filosofe Hannah Arendt tegenkomen, en in de muziek bij Louis Andriessen, die altijd al durfde uit te wijken naar historische onderwerpen om iets in de actualiteit aan de orde te stellen. Het probleem zit in de ongeloofwaardigheid van de scheikundige hobbyist. Hieraan ergert zich bijvoorbeeld recensent Jim Holt van de New York Times. Zonder die dna-hobbyist was Orfeo een mooie roman geweest die tot het hart sprak. Nu is het alsnog een roman die de reputatie van Powers als cerebralist bevestigt. Het probleem Powers lijkt te schuilen in zijn obsessie om tussen dna en muziek een verband te zoeken waarmee hij de lezer emotioneel wil raken, en waarin hij alleen maar kan falen.

Nu vind ik falende literatuur niet per se oninteressanter dan geslaagde literatuur. Misschien beweegt Powers zich wel in een gebied waar we nog niet goed onze weg kunnen vinden. Ik vermoed dat het iets te maken heeft met het gevaar dat de componist opzoekt. De muziek vinden we niet meer gevaarlijk. Schönberg en zijn opvolgers probeerden dat gevaar weer op te zoeken. Het eindpunt was misschien wel de opmerking van Stockhausen dat de aanslag op de Twin Towers 'het grootst denkbare kunstwerk voor de hele kosmos' was. Hier kun je niet meer overheen, qua gevaarstichting, als componerende personality. De componist als gemankeerde terrorist. Maar in werkelijkheid is de componist niet gevaarlijk. Al bij Schönberg zelf zagen we de wending naar muziek die meer aansloot bij de voorkeuren van het grote publiek, en in de roman van Powers opent Steve Reich met zijn Proverb de toegang naar muziek waarbij je niet meteen aan gevaar en verontrusting denkt.

Het hobbyistische gerommel met het dna is ook niet echt gevaarlijk, want Peter zegt terecht dat de grote instituten en bedrijven veel effectiever gevaarlijk zijn dan hijzelf. Toch wordt hij vervolgd en die instituten niet. Hij staat dus ergens symbool voor. Voor iets dat we zowel tegenkomen bij de hobbyist als bij de componist. Laat ik eens een gokje wagen. Ik vermoed dat Powers ons wil duidelijk maken dat het leven twee gestalten kent, die hij symboliseert als dna en muziek. Tussen beide gestalten bestaat spanning, zowel continuïteit als breuk. De componist Peter Els zoekt - net als ongetwijfeld Richard Powers - naar een manier van leven waarbij hij beide aspecten zoveel mogelijk bij elkaar houdt. Ons leven moet in overeenstemming zijn met de geschiedenis en de kosmos. We zijn scheppers van mooie dingen, en om de dingen niet uit de hand te laten lopen moeten we ze dicht bij ons houden, in ons leven van alledag, zoiets.

Een teken dat we hiermee in de buurt van de ideeën van Wittgenstein zijn, is dat Powers de compositie Proverb van Steve Reich kiest als een soort omslagpunt voor zijn held Peter. In dat stuk klinkt een tekst van Wittgenstein, 'How small a thought it takes to fill a whole life!' Niet alleen minimal music, ook minimal philosophy. Je hebt maar een kleine gedachte nodig, en daar kun je een heel leven mee vooruit. Al die grootse drama's en gedachten (ik denk bijvoorbeeld aan Hegel of Wagner) halen ons weg uit ons leven. We moeten de muziek ont-dramatiseren, het spektakel ervanaf halen, en dan blijft er een dingetje over waarmee we wat kunnen spelen.

Het is dus de hobbyist die het gevaarlijkst is, met zijn spelletjes, gevaarlijker dan terroristen. Hij brengt mensen op het idee dat die grote instituten en bedrijven ons niets brengen, dat we onze miljarden er voor niets in stoppen. Je kunt met veel minder toe. Dat zou desastreus kunnen uitpakken voor de economie. Daarom moet de FBI achter Peter Els aan.

Stream Proverb (Alex Smoke Remix) by Steve Reich | Listen online for free  on SoundCloud

zondag 26 september 2021

Lofzang op de stille stad - Film met muziek in Arnhem

Echt stil was het zelden in de stad, zelfs niet tijdens de lockdown. De Vijzelstraat is de koopgoot van Arnhem en daar bleef beweging. Toch kon je met een beetje fantasie de stilte horen zingen. En dat zingen kun je weer hoorbaar maken. Dat deden voor Wenen en andere steden onder meer Schubert en de vrouw van Mahler, op tekst van Richard Dehmel:

Liegt eine Stadt im Tale

ein blasser Tag vergeht;

es wird nicht lange dauern mehr,

bis weder Mond noch Sterne

nur Nacht am Himmel steht.

(...)

und durch den Rauch und Nebel

begann ein leiser Lobgesang

aus Kindermund.

Deze laatste regel is de reden dat ik mijn blog onderbreng in deze serie 'Muziek op afstand', en niet bij 'Ideeën'. Muziek op afstand zou je hier in overeenstemming met het gedicht kunnen brengen doordat de kindermond precies de nachtelijke stad bezingt, en bezingt door als het ware in die stad op te doemen uit de nevel.

Vanochtend werd in theater Focus in Arnhem de film De stille stad vertoond, van Tamara Laverman. Voor het scherm voerden pianiste Hanke Scheffer en mezzosopraan Berber Vis een aantal liederen uit die nauw verband hielden met het thema, waaronder dus dat lied van Schubert. Geen filmmuziek, maar een intrigerend samengaan van film en muziek. Je zou misschien eerder van een concerto moeten spreken, vergelijkbaar met de wedijver tussen solo-instrument en orkest waarbij de strijd wordt gedicteerd door harmonie, en de harmonie in die strijd wordt uitgedrukt.

In de zaal voelde ik me heen en weer getrokken tussen beide rollen, toeschouwer en luisteraar. Ik was er met mijn geliefde Inez, en had gekozen voor de derde rij, om vooral Hanke goed aan het werk te kunnen zien, die in onze huiskamer vorig jaar een uitvoering had gegeven. Door mijn keuze kwam het scherm wel erg dichtbij, en we hadden dus ook kunnen kiezen voor meer afstand om de beelden beter tot ons te laten doordringen. Zo namen Inez en ik dus ook deel aan de wedijver, met bijbehorende twijfel of we niet beter op een andere plaats hadden kunnen zitten.

Er was vooraf geen lijst uitgereikt met titels, en bij de beelden bleef open of het om Arnhem ging, en als de beelden in Arnhem waren geschoten, of het niet evengoed een andere stad had kunnen zijn. De camera zat vaak dicht op de dingen. Er traden neveleffecten op, geheel in overeenstemming met de tekst van Dehmel. Er werd een sfeer van onzekerheid gecreëerd of het lofgezang wel zou opklinken. Zeker, Berber Vis zong door, maar achter haar zang kon misschien een ander soort zang opkomen, de zang als het ware tussen de beelden en de muziek.

Tot op zekere hoogte hadden we te maken met toevalsoperaties. Cage mocht daarbij niet ontbreken, en fungeerde voor mij als een signaal dat mijn aandacht trok naar de bewegingen tussen de beelden en de muziek. Die waren grotendeels ongepland. De muziek was geen commentaar bij de beelden, en de beelden geen illustratie bij de muziek. Het was ook zeker geen Gesamtkunstwerk, er werd geen dramatisch verloop uitgebeeld en achter de diverse media zat geen genius die de boel vanuit een strikt plan controleerde.

Hoe nam ik verder deel aan dit gebeuren? Het wordt nog scherper als ik de tegenwoordige tijd gebruik. Dat ik deze blog schrijf is namelijk mede op instigatie van Hanke Scheffer. Ze stelde ons zelfs vrijkaartjes in het vooruitzicht als ik mijn blog zou schrijven. Daarmee hief ze een soort lofzang aan op mijn blog over haar huisrecital, waarin alles draaide om de 'onzichtbare stad' Argia, de stad 'Onwerkzaamheid'. Het is alsof Hanke wilde zeggen: Anton en Inez, let op, De stille stad is het vervolg op mijn huisrecital, opnieuw zul je moeten worstelen door de modder van de stad waar alles stil ligt, waar alle ingangen geblokkeerd zijn, zoals in het verhaal van Calvino en in het pianostuk van Ivo van Emmerik. En inderdaad, ook Emmerik kwam vanochtend langs, als componist van een van de liederen.

Niet dat ik me dit tijdens het concert realiseerde. Geen titels vooraf. Af en toe dacht ik: dit is Schubert, dit lijkt op Mahler, dit stuk herken ik van Bartók, en aha, dit is de pianobewerking van Liszt van het lied van Schubert. Maar tegelijk dacht ik: kom op Anton, er zijn geen titels uitgedeeld, maar daarom is het nog geen quiz. Houd je dus in, alle aandacht moet naar muziek en beeld. Je zou dit een moddereffect kunnen noemen, de muziekliefhebber die de plassen water omzeilt, of die gestoord wordt door zijn flarden kennis, flarden die op hun manier ook weer deel uitmaken van de nevel waaruit het lofgezang al dan niet oprijst.

Nu is de muziek weer op afstand en kan ik het denken weer op gang brengen. Ik hoop van harte dat dit ongeveer is wat Hanke van me vroeg. Hoe kan ik met een blog als deze deelnemen aan het spel dat er vanochtend juist om vroeg mijn zintuigen open te zetten en mijn gedachten op afstand te houden?

Een aanwijzing meen ik te vinden in de genius van de stadsfilosofie, Walter Benjamin. Een paar jaar geleden las ik zijn Passagenwerk, maar veel langer geleden had ik contact met filosofen die nadachten over de stad, de metropool met name, en wel de metropool in de nacht. De nacht is de tijd van de metropool. Alles is tot stilstand gekomen, er is alleen nog uitgaansleven (overigens niet uitgebeeld in de film van Laverman), de opbrengst van de arbeid wordt verspild in dans en drank. Je zwerft door de straten in een soort onderwereld, bevrijd van de banden van het sociale leven.

Benjamin zag deze (post)moderne ervaring rond 1850 ontstaan in de passages van Parijs. Hier bevonden we ons ergens tussen het huis en de buitenwereld. Nauwelijks waren de passages in gebruik genomen, of er verschenen plantenbakken en plantmotieven om de natuur binnen te halen. Misschien - denk ik nu - moeten de corona ook zien als natuur die de ruimte op de stad weer verovert, precies op het moment dat de stad zich het meest van de natuur loszingt. Ik zie de passages zeker niet als een sfeer van geborgenheid, zoals filosoof Sloterdijk die beschrijft. Het is de poging om het leven in zijn maximale samenhang te doordenken precies op de naden, waar ze het verst uiteen lijken te lopen.

Geluid, zo had ik na enig speurwerk gezien, is bij Benjamin de echo die klinkt als de passages alweer leeg zijn. Onze blik schiet heen en weer tussen de spiegelende ramen, en we horen onszelf vragen: wat is hier gebeurd? En die vraag is al een echo, een echo van wat er gebeurd is, en wat de vorm aannam van een vraag aan ons. Wat er gebeurd is is die vraag wat er gebeurd is: waar hebben we naar zitten kijken? Waaraan hebben we deelgenomen?

Als ik onderwereld zeg, dan denk ik vrijwel onmiddellijk aan de halfgod die bij de Etrusken tijdens lijkenspelen opdook, Phersu. Misschien heeft hij - samen met de eraan verwante naam Persefone - zijn letters of klanken verleend aan ons woord persoon. Het Latijnse persona betekent masker, en heeft alles te maken met het gezicht. Enkele dagen geleden nog lukte het de uitvaart van mijn vader te beschrijven in termen van een wedijver waarbij mijn vader omgetoverd werd tot een portret, onze manier om een geliefd persoon opnieuw welkom te heten, maar nu als dode.

Vanochtend liep het spel anders, al vanaf het begin. Zoals gebruikelijk zat de regisseur ergens in de zaal. Maar ook de musici waren onzichtbaar, althans met hun gezicht. Bij het binnenkomen van het publiek stonden ze met hun rug naar ons toe, hun gezicht van ons afgewend. Na afloop verdwenen de drie vrouwen naar de kleedruimte en lieten de bewonderaars in de hal lang op hen wachten. Geen gezicht, geen portret, geen persona.

Om de stille stad te bezingen, zo mogen we concluderen, moeten we iets in gang zetten waarbij de gezichten onherkenbaar zijn. Waarbij de typische kenmerken van de stad weggelaten zijn. Ook geen titels (hooguit na afloop, waarbij je moet raden welke titel bij welke muziek hoort, zoals bij een film). Of, zoals in het gedicht van Dehmel: '... es dringt kein Dach, nicht Hof noch Haus / kein Laut aus ihrem Rauch heraus / kaum Türme noch und Brücken.'

Hoe kunnen we nog leven als burgers van de stad? Wat hebben we nog met elkaar te maken? De economie zet alles in het werk om na het optrekken van de coronanevelen de straten te vullen met kopers, met geluid en prikkels. Zodoende wordt de lofzang uit de kindermond onhoorbaar. De stad zit vol herrie, er is zoveel lofzang dat we niets meer zien en horen.

Wat we nodig hebben is een stel leidsters die ons geduldig bij de hand nemen en een omgeving neerzetten, noem het een leeromgeving of een initiatieruimte, waarin misschien, heel misschien de lofzang uit de kindermond weer hoorbaar wordt.

Stadt im Nebel Foto & Bild | nebelstimmungen, wetter, natur Bilder auf  fotocommunity

donderdag 5 augustus 2021

Blokfluit Hamlet

De blokfluit is alweer lang opgehouden. De blokfluit bespelen we korte tijd op school en daarna leggen we hem opzij. De blokfluit is het instrument bij uitstek dat we opzij leggen. Het is muziek op afstand, de afstand van onze verre jeugd, van ons verre verleden.

Het Engels heeft een bevoorrechte relatie tot de blokfluit. Daar heet hij recorder, waardoor niet alleen de band met de snaarinstrumenten wordt beroerd (corde) maar ook met de registratie en de herinnering. De band met de recorder is een bandrecorder, ook al zo'n ding dat we niet meer hebben, behalve in de herinnering, op afstand.

Er was eens.... Er was eens een tijd dat de blokfluit alom klonk, bij elke opvoering, van theater of bij liederen. Het is meteen sprookjestijd, kindertijd, waarin we vergeten zijn dat sprookjes ooit zijn geschreven voor volwassenen, en later pas voor kinderen werden bewerkt. In de blokfluit klinkt die tijd nog door, waarin een onthoofding nog een onthoofding was.

De onthoofding maakte plaats voor in de gaten houden. Je hield de boosdoener in de gaten, probeerde hem te ontfutselen wat hij dacht. En vloeiend, heel vloeiend, ging dat over in de begeleiding naar het land op afstand waar de executie kon plaatsvinden, ongezien.

De blokfluit was de man aan wie een bekentenis moest worden ontlokt. Je moet de man weten te bespelen, weten welke gaatjes je moet indrukken om hem de klanken te ontlokken die je zijn bedoelingen vertellen. Dan kun jij je maatregelen nemen. De gesurveilleerde geëxecuteerde man is de blokfluit.

In Hamlet is Hamlet de blokfluit. Zijn medestudenten zijn geïnstrueerd door koning Claudius om hem in de gaten te houden. Hamlet begint te vermoeden hoe het zit. Hij geeft medestudent Guildenstern een fluit, en vraagt hem hierop te spelen. Die zegt dat hij die fluit nog niet eens kan vasthouden, laat staan hoe hem te bespelen. Met dat antwoord is hij in de val gelopen, en Hamlet zegt:

Kijk es aan, wat voor een waardeloos ding heb jij van mij gemaakt. Mij wil je bespelen, je lijkt heel goed te weten waar mijn kleppen zitten, je wil mij een geheim ontfutselen, mijn register zou je van de laagste tot de hoogste noot willen uithoren; en in dit kleine instrument zit veel muziek, een voortreffelijke stem, maar jij krijgt het toch niet aan de praat. Verdomd, denk jij dat ik makkelijker te bespelen ben dan een fluit? Hou mij voor elk instrument je maar wil, je kunt mij wel ontstemmen, maar bespelen: nooit. (Albers, Hamlet, 3.2)

Ton Hoenselaars concludeert in zijn boek over Shakespeare dat ook wij niet moeten denken dat we Hamlet zijn geheimen kunnen ontfutselen. Hamlet is de sfinx.

Daarmee is de muziek op afstand geraakt. Nemen we aan dat Hamlet een theaterstuk is, niet alleen met omlijstende muziek, maar ook met functionele muziek (trompetten, treurmars), het is ook poëzie, en in die zin muziek. Dan ontstaat er geleidelijk een interessante spanning. We zijn niet in staat om Hamlet zijn geheimen te ontfutselen, maar wel, door hem op te voeren, om hem tot klinken te brengen, klinkende muziek.

De muziek op afstand is tegelijk ook de muziek waarmee we ons graag omgeven. Hamlet de depressieveling, de sluwe acteur, de vergelder, twijfelaar, vergisser. Je kunt wel sfinx zeggen, maar daarmee zeg je niet niets.

Er is een blokfluit die klinkt zonder dat hij wordt bespeeld.

Peter Morwood — phantomrose96: phantomrose96: I read Hamlet...

zondag 13 juni 2021

Coronamuziek - Uitbraak of nadering met Ralph van Raat

Ik houd van etudes. Het zijn vaak stukken die stoer beginnen. Kijk eens wat ik kan. Er zitten vaak gebroken akkoorden in, en vroeg of laat komen er toonladderachtige sequenties in voor. Dat zijn zo de gewoontes die bij het genre horen.

Vandaag was na coronarust Ralph van Raat aan de beurt. Bij zijn optreden aan de Waal in Nijmegen bleek al gauw dat de componisten niet hadden stilgezeten tijdens de corona. Het stoere gebaar was er meteen toen Van Raat de Techno Etudes van Karen Tanaka aanvloog. Gastheer Rob van der Sandt kondigde al aan dat Van Raat zelf de nodige toelichting zou geven. Daaruit viel van beide kanten een zekere gretigheid te bespeuren. De gastheer en de pianist wilden ons laten delen in iets van de muziek, iets rond de muziek. Verbale gebaren.

Ik zou die verhouding haast concerto willen noemen, de wedijver tussen de muziek en het woord. In Nederland neemt dat woord de vorm aan van uitleg, zeker, maar nooit zonder humor. We worden overdonderd door de etudes, maar punctum contra punctum, dat ook weer. Er moet dus humor bij, lichtheid en een beetje interactie. Bij Amerikanen mag het vet, er worden poetsdoeken glissando over het klavier getrokken zodat de glimlach plaatsmaakt voor ons kent ons.

Waarom houd ik toch zo van etudes? Het zijn schijnvertoningen, de e- van etude is in het Latijn en in onze taal gewoon de s-, de etudes zijn een manier om iets te studeren, te oefenen. Hier in deze blogs heb ik op me genomen om afscheid te nemen van dat oefenen, het was een tijd geleden iets in een naburige serie, de oefeningen in wat ik zoal meemaak. Etudes zijn er om iets anders te doen dan studeren. Bach gaf dat al aan. Hij schreef zijn inventionen en symphonien als studiestukken, maar schreef stiekem muziek.

Als ik goed geluisterd heb, gebeuren er in etudes dus sowieso die twee dingen, het oefenen, en onder het mom daarvan, het musiceren zelf. Alsof het musiceren niet kan zonder bedrog, alsof er iets van afstand moet worden ingebouwd om muziek muziek te laten zijn, muziek dus op afstand.

Ik telde van Karen Tanaka ongeveer vijf stukken met een stevige bas die ostinato bleef doordenderen, terwijl er stevige tegenaccenten in de rechterhand werden neergezet. Dat is corona, zei Van Raat, en ik denk dan: de koeien die van gekte gaan springen als ze in het voorjaar uit de stal mogen. Componisten hebben het voorrecht dat ze niet hoeven te wachten, ze mogen al springen als ze opgesloten zitten, in hun geest, hun verlangen, hun verbeelding.

Tegenover die vijf stukken een stuk in het hogere register, met meer rust. Ook daar minimalmotieven. Tanaka was ooit verhuisd van Parijs naar Californië, en dan zijn oorzaak en gevolg moeilijk te ontwarren. Ze maakte, zei Van Raat, Franse stukken met kleur, à la Ircam, maar in Californië stukken à la Adams. Hard, ritmisch, kosmisch. Maar dus vijf tegen een, ook een stukje hoger register met meer rust.

Zouden we juist in dat stuk de corona dichter hebben genaderd? Wilden we ons in de corona confronteren met ons verlangen, onze verbeelding, dus ongebreideld vitalisme? Of hebben we af en toe niet ook getingeltangel gehoord, waarbij we de rust der engelen genoten? Ik ga voor de verhouding, als een tegen vijf getingeltangel is, dan geef ik me makkelijker over aan die vijf stevige ostinato's. Of misschien wel andersom, want bij etudes weet je het nooit.

Bach Invention for Alto and Tenor Saxophone by Johann Sebastian Bach


zaterdag 10 april 2021

Ook gejubel kan draaglijk worden - Bij een gedicht van Hertmans

Ik zal je vertellen, het is echt een onderneming als je die Goldbergvariaties achter elkaar door speelt. En dan heb je het nog niet over die herhalingen. Technisch is het zeker ook een hele klus. De smoes dat het duidelijk voor twee klavieren geschreven is helpt je niet, want we kennen Glenn Gould.

Geen idee of anderen dat ook hebben, maar als ik zelf die noten speel, zo goed en zo kwaad als het kan, dan brengt me dat niet dichter bij de muziek. Het is echt wat je noemt muziek op afstand, de muziek verandert in noten, kramp, sport.

Als er al een belofte in die Goldbergvariaties schuilt, dan is het de vroomheid, de loyaliteit die schuilt in de volgehouden oefening om ooit een hoger niveau te bereiken. Of eerder al, de roes die kan opkomen bij de langzamere variaties. En zeker ook de herinnering aan die warme zomermiddag in de jaren tachtig met Gould op tv, het geluk dat pas ervaarbaar wordt op grotere afstand.

Zeker en vast ligt er een goudschat verborgen in die variaties, een schat die bescherming verdient en schenkt. Gaaien zijn daar goed in (voorheen mocht je nog gewoon Vlaamse gaaien zeggen). Ze stoppen die noten goed weg, en in 70% van de gevallen vinden ze die weer terug als het nodig is. Hoe zit het, zegt dan de filosoof in mij, met de rest? Erop vertrouwen dat die bedoeld zijn voor de bomengroei?

De mensch is zwak en heeft nu al iets nodig. Hij zal die noten dus moeten kraken. En aangezien de mensch net als de gaai een zangvogel is, ook al kunnen we die zang niet altijd waarderen, gebruikt hij ook zijn stem om zelf te zingen bij wat hij doet.

Hoe komen we in de juiste stemming? Immers, het leven is een enkelbijtertje, en we kunnen wel wat hulp gebruiken. Riskerend, uiteraard, dat we muziek nodig hebben om in de juiste stemming te komen en dat we die juiste stemming nodig hebben om de muziek te pellen uit de schil.

Welnu, hier helpt de muziek op afstand.

Hertmans trekt alle registers open, de retorische vraag, de dialectiek ('en toch'), de vergelijking ('als trouwe honden'). Ik beluister zijn gedicht als een passage, iets dat al voorbijgaande me brengt bij iets dat ik maar moeilijk benaderbaar vind, de Goldbergvariaties, moeilijke poëzie. Wat helpt is om die eerbiedwaardige kunst met je taal op afstand te zetten, en om die taal zelf ook weer op afstand te zetten. De noten goed verstoppen.

 

GOLDBERGVARIATIES

 

Dat we de lichtheid hadden

om handen rond muziek te vouwen -

bedachtzaamheid die uit een fuga straalt

en ons beschermt omdat we iets beschermen.


Er zijn dingen die je niet kunt leren.

Ze volgen ons als trouwe honden,

de zachte enkelbijters van

stemming en humeur.

 

Daar doen we het niet om,

we weten het, we zwijgen

en de variaties jubelen

de jaren door.

 

Hoe vaak beseft een mens wat blijvend is,

die fractie van verbeelding?

En toch - een glimp van een klavier

bij avond door een raam,

een flard van stemmen in de mist,

en alles is weer open.

 

            Stefan Hertmans, Uit: De val van vrije dagen, De Bezige Bij, 2013

 



Het geluk van de film Maestro

Wat ik hier zeker ook probeer te doen is achterhalen waar de titels van mijn blogseries op slaan (als ze al ergens op slaan). Ze zijn min of...