vrijdag 5 juli 2024

Met je rug naar de zee - Lucebert en Hölderlin

Laten we het over water hebben, nu we het over poëzie hebben. Wat mij namelijk trof in de biografieën die ik aan het lezen ben, is dat de zee alles en niets lijkt te zeggen. Misschien komen we via de zee iets te weten over onze kwestie, hoe proza aanwezig is in de poëzie zelf. En als je het dan toch over de zee hebt, waar kun je dan beter terecht dan in Nederland?

Lucebert woonde in Bergen, het plaatsje aan zee. Je zou verwachten dat hij van de zee hield, maar dat was niet zo. Waarom had ik dat dan verwacht? Het zegt misschien meer over mezelf als Limburger, en wel van de zuidoostkant, niet van de Maas, maar van de onooglijke Geleenbeek, die op een paar honderd meter van ons huis in Heerlen stroomde, door ons om zijn stank de kuttelebeak genoemd. Later werd de beek bij onze wijk overdekt, het werd de ideale plek werd om je hond uit te laten, hoe dan ook bleven de kuttele. Water was niet ons ding.

Als Lucebert in 1992 met zijn vriend Lo de Ruiter aan zee staat, zegt deze: 'Mooi, de zee.' Lucebert antwoordt met zijn rug naar de zee: 'Te veel water.' Biograaf Hazeu ziet dit als illustratie van Luceberts levenslange weerzin tegen de zee. We hebben het over weerzin, angst ook wellicht. Ik schakel terug naar een beschrijving van een jeugdherinnering. Lucebert is zeven en zegt tegen zijn vrienden dat hij kan zwemmen. Ze nemen hem mee naar het Noordhollands Kanaal: 'Toen moest ik wel, hè. Uit pure angst ben ik het hele kanaal overgezwommen. Als een hondje krauwend met z'n poten.' Hij probeert het een paar dagen nog eens in het zwembad, maar wordt door de badmeester eruitgehaald. Later zwom Lucebert nooit meer.

Als je het over angst in je jeugd hebt, is de verleiding groot om de psychologie erbij te halen. Het ligt voor de hand om mijn eerdere blog over de afgrond en de luchtmens opnieuw te lezen (zie deze link). Het gaat Lucebert steeds meer om de aarde, bezien vanuit de lucht. Speelt hier ook de angst voor water ongemerkt een rol? En geldt dat dan ook niet voor de revolutionair? In zijn beroemde gedicht 'ik draai een kleine revolutie af' komen we het water tegen in een sterke identificatie: 'ik ben niet langer van land/ ik ben weer water'. En daar zien we weer de bravoure van de zevenjarige waarmee hij zijn angst bezwoer. Maar misschien toch ook wel fascinatie, want anders ga je niet zo dicht bij de zee wonen.

Psychologie en literatuur is geen gelukkige combinatie. Het gaat niet om de emoties en de persoon, het gaat om de taal en de muziek. Het gaat misschien om de betekenis, maar liefst ontdekt via sterke tegenstellingen. De grote meester is Hölderlin, ook voor Lucebert, die met zijn gedicht over de Rijn het water zijn werk laat doen. Nu word ik bij mijn zoektocht naar de loop van het gedicht geholpen door Lucebert-kenner Anja de Feijter, die geduldig uitzoekt hoe Lucebert in 'het proefondervindelijk gedicht' Hölderlin als deelgenoot bij zijn poëzie betrekt (zie deze link), en met name ook in het gedicht 'exodus' uit de bundel apocrief/ de analphabetische naam.

Wij zien de Rijn vanuit Zwitserland naar de zee stromen, naar ons dus, van zuid naar noord. Maar in het gedicht van Hölderlin 'Der Rhein' volgen we de rivier die als halfgod wordt opgevoerd in zijn aanvankelijke loop richting oost, waarbij je moet denken aan Azië maar vooral ook aan het oude Griekenland. Overigens sluiten die twee gebieden elkaar allerminst uit, als je bedenkt dat de god Dionysus ooit in Griekenland is binnengekomen uit het Oosten. Het is echter onmogelijk om terug te keren naar deze machtige cultuur. Daarom stelt Hölderlin zijn hoop op een opleving van die cultuur in het moderne Europa.

Bij die opleving denkt Hölderlin eerder aan Christus dan - wat je bij Dionysus toch ook zou kunnen denken - aan theater en spektakel. Niet de Christus die de Griekse goden vermorzelt, maar zich in vrede met hen verenigt, getuige het gedicht met de veelzeggende titel 'Brod und Wein'. Dionysus wordt er 'gehuldigd als de wijngod die de dag met de nacht verzoent, het verleden verzoent met het heden' (De Feijter). In 'exodus' volgt Lucebert Hölderlin in deze bewegingen, en komt daarlangs ook uit bij Cyprus (geboorteplaats van Afrodite) en Patmos, het eiland waar Johannes zijn apocalyptische visioenen schreef. Deze christelijke Dionysus is de grote inspirator van de dichters, en van de renaissance van de oude vredescultuur in het moderne Europa. Geen revolutie dus, althans geen grote, maar een kleine, maar daarom niet minder krachtig. Vrede, verzoening, liefde.

We zijn de zee even kwijt, ook via het spoor van De Feijter. De Rijn keert net als Lucebert zijn rug naar de zee en kiest voor het Oosten, voor het land. We kunnen voor deze richting de Rijn ook inwisselen voor de Donau, die door Hölderlin bezongen wordt in 'Am Quell der Donau'. Hoe dan ook, uit het Oosten komt het beeld van de cultuur als Erweckerin, 'die menschenbildende Stimme'. In diverse gedichten zien we diverse stromen lopen, behalve de Rijn en de Donau ook de Indus, maar de functie van de Rijn is om deze inspiratie naar Duitsland te brengen, en via Duitsland ook naar ons.

Proza in de poëzie, dat is mijn provisorische programma om op afstand bij de poëzie te kunnen blijven, te kunnen luisteren. Hoe speelt dat hier via de zee en het water? Ik heb (volgens de regels van het bloggenre) het geduld niet voor gedetailleerde interpretaties. Ik volg ingevingen waar ze opkomen. Al is het maar een losse gedachte, een losse vraag: 'ik draag schuimende koppen in mijn hoofd/ ik draag schietende schimmen in mijn hoofd'  ... en 'op mijn rug rust een zeemeermin'... zingt of ruist het in 'ik draai een kleine revolutie af'.

Bij die zeemeermin denk ik aan Diotima. Niet alleen vanwege Lucebert en Hölderlin, maar ook vanwege Bordeaux. Bordeaux is de plaats waar zeker ook een rivier bij de zee komt, een zee-arm. Maar het is de plaats waar Hölderlin een tijd gewerkt heeft als huisleraar bij een gezin waar hij een liefdesrelatie had met Susette Gontard, de jonge getrouwde vrouw en moeder bij wie Hölderlin in dienst was. Om allerlei redenen werd het uiteindelijk niets en keerde Hölderlin in waanzin terug naar Duitsland, om de tweede helft van zijn leven in een torenkamer door te brengen. Susette was ongetwijfeld de inspiratiebron voor Hölderlin voor het Diotima-personage in zijn roman Hyperion en in gedichten. In proza en poëzie dus.

Bordeaux komt terug in de beschouwing van De Feijter, waar ze Lucebert citeert uit de bundel waar ook het deelgenoot-motief staat: 'Boos als bij Bordeaux waar/ de muren spraakloos staan'. De Feijter herinnert aan Hölderlins werk als huisleraar, maar vermeldt verderop ook Diotima, en het opduiken van deze naam bij Lucebert. Kortom, Lucebert is niet alleen deelgenoot van Hölderlin vanwege de Rijn, Azië, Dionysos en Christus, maar ook vanwege de liefde, de eros. Dat zingt natuurlijk ook uit Cyprus en Afrodite, laten we niet vergeten dat Diotima zoals ze bij Plato wordt opgevoerd in Symposium priesteres van de liefde is.

Ik moet hier - op het gevaar af te wild te associëren - een andere dichter noemen die lang geleden de reis van Bordeaux naar Duitsland maakte, Ausonius (310-393). Hij werd in Trier huisleraar van de keizerlijke familie en schreef een mooi lang gedicht over de Moezel. (Ik heb dat gedicht een beetje besproken in deze blog.) De Moezel is slechts een zijrivier van de Rijn, zoals - zou ik zeggen - Diotima slechts een zijsprong is van Hölderlin en Lucebert. En zoals de vrouw een zijsprong is van de man, in de poëzie. Mosella is een vrouwelijk woord, Rhenus en niet te vergeten Oceanus zijn mannelijk. De vrouw inspireert de man, als muze, minnares, echtgenote, priesteres, lerares, zoals de Moezel uitstroomt in vader Rijn, die zijn bestemming vindt in zijn vader, Oceanus.

Ik lees nu toevallig de biografie over dichteres Vasalis, die door de zee gefascineerd was, en lange tijd met componist Rudolph Escher werkte aan een opera over het sprookje De kleine zeemeermin. Het gaat over liefde, een liefde die zo diep is dat ze in leven blijft zelfs wanneer ze wordt afgewezen. Ik kom er nog op terug, zometeen of in een volgende blog, de associaties hopen zich nu al op als de koppen van de zee en er dreigt 'te veel water'.

Al die zijtakken en zijsprongen, we moeten erop vertrouwen dat hun betekenis helder wordt wanneer ze uitstromen in de Rijn, en van de Rijn weer in de zee. Maar niet uitgesloten is dat ze al hun hymne verdienen voordat ze uitstromen, wanneer hun betekenis nog in het duister ligt, bezien vanuit onze plaats aan de Rijn (in mijn geval zo'n twee kilometer).

Diotima heeft in deze blog de betekenis van de vrouw die ons inwijdt in de liefde, de liefde die oneindig is, zoals de zee. Bij Vasalis is de grondfiguur van haar poëzie de gepersonificeerde natuur, de natuur als kracht die ons iets leert over ons complexe innerlijk. Ik wees al op een mogelijke parallel met Lucebert, die zijn gedichten gebruikt als 'plattegrond van zijn labyrintiese persoonlijkheid'. Lucebert was stadsmens maar woonde steeds meer op afstand, in het dorp, in Bergen en in Spanje. De man van het land, niet alleen op afstand van de stad maar dus ook van de zee. Belanden we zo toch weer in de psychologie? Is liefde een leerzame emotie, een instructie?

Daarvoor waarschuwen Lucebert en Hölderlin. De Feijter citeert 'de lucht verstaat men/ maar de mens niet', en 'Ich verstand die Stille des Aethers/ Der Menschen Worte verstand ich nie'. Wat in het spel is, is niet de psychologie of de antropologie. Het gaat om het bezingen van God, de natuur, vanuit een vertrouwdheid groter dan die met de mens. Je zou hier van mystiek kunnen spreken, maar dan wel een die zijn mond niet kan houden.

Ook niet over de mens. We begrijpen die mens niet, de mens die we zelf zijn, we begrijpen al helemaal niet waarom er liefde in het spel kan zijn, voor die mens, van die mens. Misschien zoeken we daarom steun bij de zee, omdat de zee oneindig is én ons te veel is. We kunnen die slechts op afstand beleven, maar het is precies die afstand waardoor de zee tot ons kan zingen. Als je met de rug naar de zee staat hoor je het gezang en de ruis en dat is wat telt. Laten we het erop houden dat de eigenlijke poëzie door de zee zelf wordt gezongen, wij zijn die zee, maar hebben personificaties nodig zoals de zeenimf die ons dicteert.

Lucebert kon dus wel iets met water. In 1951 trad hij op in het Stedelijk Museum met een soort dadaïstische manifestatie. Lucebert zei, getuige Henk Hofland: "De minister-president is een kanon. Piep. Piep. Piep. Het kanon baart een muis en sterft in de bevalling." Vervolgens deed hij een zwart maskertje voor zijn gezicht en noemde de titel van het gedicht 'Herfst', waarna hij het glas water dat voor hem op de katheder stond over zijn hoofd leegde.' (Hazeu hs. 15)

Een glas water. Niet helemaal niets toch.

PS ik zie zojuist dat biograaf Wim Hazeu is overleden. Hij leed aan ALS. Moge hij herinnerd worden als meer dan de onthuller van Luceberts zijsprong.

What it takes to be a mermaid: Strong lungs, a $3,000 silicone tail and  sequins

 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

De schijnintimiteit van improvisatie

Iets in je wil zoveel mogelijk intimiteit, zo weinig mogelijk afstand. Ik typ deze letters op het moment dat ik ze bedenk en jij leest ze op...