Nog even doordenken over die zeemeermin. Het hoort bij de puberteit, onszelf als puber, dat we wegdromen bij een beeld. De zeemeermin die we tegenkwamen bij Lucebert en Vasalis verenigt het beeld met wat ik in ander verband (zie hier) het 'Diotima-complex' heb genoemd, een vrouw die ons instrueert in de liefde en het leven, in het leiden van ons leven als een reis met goede bestemming, met een goede afloop. Eerder een komedie dan een tragedie.
Lezend in het boekje van oud-collega Harry Kuster zag ik tal van aanknopingspunten met mijn gedachtespoor. Hij schrijft meestal over liefde in de vorm van vriendschap, soms toegespitst op homoseksualiteit, en vaak ook door met een psychoanalytische bril naar de twaalfde en dertiende eeuw te kijken. Vroeg of laat moest hij uitkomen bij de troubadours en Dante, de dolce stil nuovo. Liefde wordt door de troubadours bezongen over en aan een vrouw, die flink wordt geïdealiseerd.
De puberteit zou je kunnen zien als oorsprong en meteen ook de culminatie van deze idealisering. Dat leest Harry bij Freud, waarbij hij hem citeert:
'Met de puberteit doen zoals bekend nieuwe, zeer krachtige strevingen, gericht op de direct seksuele doelen, hun intrede. In ongunstige gevallen blijven ze als zinnelijke stroom gescheiden van de voortbestaande 'tedere' gevoelsassociaties. Men ziet dan het beeld voor zich waarvan bepaalde stromingen in de literatuur de beide facetten zo graag idealiseren. De man toont een dweepzieke genegenheid voor hooglijk gerespecteerde vrouwen, die hem echter niet tot seksueel verkeer prikkelen, en is alleen potent bij andere vrouwen, die hij niet 'liefheeft', die hij geringschat of zelfs veracht.' (gecit. in Kuster, Dante en de troubadours, p.21)
In deze liefde lijkt dus weinig te worden gewonnen, met libido als maatstaf. De aanbeden vrouwen blijven op afstand, bij de andere vrouwen is geen liefde in het spel. Komisch is dit alleen wanneer je de liefde al hebt ontmaskerd, anders kun je beter van tragiek spreken: 'Zo zijn hoofse minnaars ten diepste tragische helden. Hun tragedie is de literaire verheerlijking van een schuld veroorzaakt door de aan zichzelf opgelegde verplichting tot trouw aan Dame, Liefde en de Literatuur.' (Kuster, p.48)
Er wordt nog steeds iets verheerlijkt, maar dat is niet de liefde, maar de schuld. Er zou dus wezenlijk een verhouding tot het ik zelf in het spel zijn bij de zangers van de zoete stijl. Toch verrijst er uit deze hopeloze verstrikking een Ander, de ander als Ander, al moeten we bij Harry tot de laatste bladzijde wachten op de epifanie. Op een of andere manier verwijst de liefde in de wereld van het zelf naar de liefde van de transcendente Ander. Teruggeprojecteerd naar Dante ligt deze in de speranza, de hoop dat onze liefde ondanks de schijn van het tegendeel geschraagd is in Gods liefde die almachtig is.
Wees gerust, lezer, ik laat me niet zo snel terugvoeren van de komedie naar de tragedie. Dat hoeft niet, ook niet als ik me door Harry als gids laat leiden. Hij besluit zijn boek niet met een onoplosbaar dilemma waarin we ten onder gaan, maar met een voetnoot voor de Literatuur, Harry's favoriete schrijver Gerard Reve, een citaat uit Nader tot u:
'[...] omdat God nimmer enig schepsel buiten Zich zou sluiten: Hij kon het wel, krachtens Zijn almacht, maar die andere, zijn allerwezenlijkste eigenschap, de Liefde, maakte het onmogelijk. Aldus was God niet in staat iets te doen, wat Hij wel degelijk kon [...]' (gecit. in Kuster, p.54
Harry verduidelijkt nog dat hij Reve niet ziet als gnosticus maar als mysticus. Dat maakt het voor mij eenvoudiger om de draad weer op te pakken van mijn vorige blog (zie hier), over de zeemeermin van Vasalis. Immers, Vasalis stelt de mystieke ervaring tegenover de melancholie, en correspondeert hierover ook met Reve. Op een of andere manier moet die mystiek dus iets kunnen verhelderen over de puberale liefde die misschien meer is dan wat Freud erin ziet.
Als je Freud leest, kun je steeds de neiging hebben om liefde te relateren aan uitsluiting. Liefde is een enorm sterke kracht die ons laat dromen, maar ons tegelijk laat vergeten hoe we met onze dromen in de wereld staan. Is het object van onze droom een respectabele vrouw, dan vergeten we hoe we precies door te dromen andere vrouwen degraderen. Zo kunnen we tot de ontdekking komen dat wijzelf die Ander zijn die we ten onrechte buiten ons hadden geprojecteerd, en dan is voor mannen de homoseksualiteit niet ver weg: als we door onze liefde in staat zijn de Ander buiten te sluiten kunnen we makkelijker de seksuele differentie vergeten en is de gelijkgeslachtelijkheid per implicatie altijd al in het spel, op bewust of onbewust niveau. Dan wordt het tijd om er rekening mee te houden, in kritische acceptatie.
Vanuit Freud is het dus erg moeilijk om te zingen over de zeemeermin, of de zeemeermin te laten zingen. Ze komt uit de zee, dat wil zeggen de moeder, maar daardoor symboliseert ze meteen al de weg naar het realiteitsprincipe. Dat was ook precies het probleem, zoals we zagen, van Vasalis (zie deze blog). Ze moest ontdekken dat je niet almachtig bent, in het beperkte bestek van het leven kun je niet dichten én blijven zorgen voor de ander. Misschien zou je nog kunnen zeggen dat Vasalis haar hoop nog symboliseerde door aan haar opera te blijven werken zonder deze te voltooien. Maar ze zag die opera later als kitsch, er leek dus eerder schaamte in het spel.
Schaamte, de emotie waardoor we volgens Levinas (De l'évasion) vastgenageld raken aan onszelf, waarbij we getuige zijn van ons uiteenvallen. Weg identiteit, althans identiteit van het zelf. De enige weg die nog openligt is de expositie aan de Ander. Onze subjectiviteit zal nooit meer worden dan het worden van de ander voor de Ander, en dus voor onszelf. Je zou ook, met Agamben, kunnen concluderen dat de schaamte ons meer dan wat ook verwijst naar onze identiteit, ons zelf, naar wie we ten diepste zijn (zie ook deze blog).
Dante lijkt deze schaamte te ontberen. Eigenlijk moeten we al blij zijn dat hij tolerant was jegens homoseksuelen, toleranter dan meestal wordt gedacht. Toch blijft Harry ook kritisch. Dante was zich misschien onvoldoende bewust van de futiliteit van de mens in het licht van de eeuwigheid. Het wetenschappelijk discours blijft bij dit al draaien om het oordeel: Dante was tolerant, de meeste historici zien dit niet, en we moeten ons oordeel bijstellen, maar niet ophouden met oordelen. Het oordeel wordt zodoende op een essentieel niveau voortgezet. Dat leek al gegeven met de topologie van de goddelijke komedie: plaatsen betekent oordelen betekent uitsluiten.
De paradox doet zich nu voor dat wij door anderen uit te sluiten wel kunnen wat God volgens Reve niet kan. Daarmee komen we tot de ontdekking van enorme mogelijkheden, een nieuwe transcendentie. Niet God is transcendent, maar de mens. En die transcendentie is gelegen in het menselijke vermogen tot uitsluiting. Wat zou hoop in deze situatie kunnen inhouden? Het wordt dan hoop op een transcendentie die we zelf zijn. Bij alle vermogens die we in de twaalfde eeuw sterk uitbreiden zou hoop dan kunnen inhouden dat we de mogelijkheden op een andere manier realiseren dan in feite is gebeurd. Dat we de mogelijkheden niet omzetten in de realiseringen die erop zijn gevolgd. Als we in staat zijn om mogelijkheden te realiseren, zijn we ook in staat om ze niet te realiseren.
Hier slaat de mogelijkheid om van iets tragisch naar iets wat eerder komisch is. Onze niet-realisering lijkt tragisch onvermogen, maar kan evengoed getuigen van komisch vermogen, ons talent als eindige wezens voor een gelukkige liefde.
De zeemeermin zag ik als symbool van dit vermogen, ze kon de prins liefhebben ook als die prins de liefde niet beantwoordde. Ze kon wel van deze liefde blijven dromen, zolang als het duurde.
Stel je voor dat de hel en de hemel ineens verschrompelen tot een landschap waar we doorheen reizen, een innerlijk landschap, tot ons gezongen uit een boek. De grote namen van de geschiedenis worden meelijwekkende personages, karikaturen. Misschien lezen we de Goddelijke komedie iets te snel als sleutelroman, en iets te weinig als literatuur. We kennen de gelukkige afloop al, we weten dat God liefde is, al weten we niet hoe Hij die liefde omzet in insluiting, met name van de karakters in de hel. Mystiek eerder dan gnostiek. Of ook gnostiek, in de zin van een innerlijk weten dat ons helpt om onze futiele plaats in de wereld in te nemen.
Zo gelezen zou Harry Kuster zomaar die zeemeermin kunnen zijn, hij (of zij?) dompelt de boeken en namen onder in een talige zee, spoelt hier aan op de golven van conclusies, hernomen conclusies en voetnoten bij die conclusies.
Om naar de historische kritiek te luisteren en niet stuk te lopen op haar rotsen moeten we net als Orpheus soms listen bedenken. |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten