donderdag 25 juli 2024

Ongebreideld enthousiasme

In de Volkskrant vind ik een mooi staaltje muziek van een afstand in de columns van Valentina Tóth. Zij is cabaretier maar presenteert zich meteen ook als ex-pianiste van klassieke muziek. Boven haar column staat de titel 'Ik heb een allergie ontwikkeld voor hardcore klassiekemuziekfans van boven de 70' (zie eventueel via deze link). Ze staat dus op afstand van die muziek, en ze zal niet voor niets hebben getuigd van haar allergie. Daarmee voedt ze zich voor haar column en haar voorstellingen.

Tóth past wel bij Aristoteles (384-322 v.Chr.), die vond dat je jonge mensen wel met muziek moest opvoeden, maar dan liefst niet voor de beroepsmuziek. Muziek is erg belangrijk, zo niet cruciaal in de vorming van politiek betrokken burgers. Het vormt vooral je karakter. In zijn tijd was niet werk het belangrijkste element van het leven, maar het tonen wie je bent, en dat doe je zeker ook in je vrije tijd. Behalve karaktervormend was muziek ook voorbereiding op je vrije tijd.

Wat is er dan misgegaan in onze geschiedenis sinds Aristoteles? Hoogstwaarschijnlijk iets in de geest van de analyses van Nietzsche. De slaven zijn komen bovendrijven, met name door toedoen van het Christendom, waarin God zelf de gedaante van een slaaf aannam. Hoewel niet werk maar genade centraal staat in die godsdienst, is er iets hardnekkigs in dat werk, waardoor we er steeds meer belang aan zijn gaan hechten. Dat kun je aflezen aan de uitdrukking calvinistisch arbeidsethos, dat klinkt als pleonasme.

Er is zeker ook een tegenbeweging op gang gekomen, die deels nog niet in ons bewustzijn is doorgedrongen. We denken nog steeds dat we in de wereld horen tot de hardwerkende types, politici vleien of beledigen ons door ons beste deel neer te zetten als de 'normale, hardwerkende Nederlander', terwijl in het buitenland harder gewerkt wordt dan hier. Wij zijn inmiddels overgegaan tot deeltijd, zzp waarin je je eigen baas bent, grazen de festivals af, en vinden dat werk gewoon leuk moet zijn.

Bij Valentina lees je dat enigszins terug in haar motivatie voor haar columns. Geen 'wapenfeiten', wel 'ongebreideld enthousiasme'. Denk nu niet dat ik haar hier neersabel, ook ik heb geen wapenfeiten, geen wapens, ook ik schrijf hier uit ongebreideld enthousiasme. Ik sluit me ook in andere opzichten graag bij haar aan. Ook ik presenteer me graag als ex-musicus, werd in mijn jeugd opgeleid voor beroepsmusicus, en heb daar krassen opgelopen die ik in deze blogs met zelftherapie probeer te genezen.

Gisteren werd ik door vriend Jon meegenomen naar een recital van een pianostudent, afkomstig uit China. Waarom ik dit erbij zeg is om meteen al terug te koppelen naar die arbeidsmoraal. Kaihao Yang (moeilijke naam, de inleider noemde hem maar Kevin) timmerde zich te barsten op virtuoze stukken waarbij hij graag liet horen dat hij er extra lang op gestudeerd had, door de snelle stukken in extra hoog tempo te spelen. Toch is best opmerkelijk dat Yang iets uitstraalde wat ik zonder reserve ongebreideld enthousiasme zou noemen. Dat is voor Nederlanders best raar, dat je lang op iets hebt gestudeerd en toch enthousiast kunt zijn.

De toehoorders in kasteel Doornenburg waren ook dolenthousiast, maar dat kan ook te maken hebben gehad met hun leeftijd, in grote meerderheid boven de 70. De vijanden van Valentina dus. Ze vonden het prachtig dat Yang na de uitsmijter, de laatste Etude-tableau van Rachmaninov, nog met een toegift kwam, het laatste deel van de Appassionata van Beethoven. Dat moet je volgens de componist 'allegro, ma non troppo' spelen. Dan komt ook die overgang naar het presto op het eind mooier uit. Dat loste Yang op door dat presto ook maar weer extra snel te spelen. Ongebreideld!

Ik heb in deze blog al een paar rare combinaties opgeschreven, werk dat gepaard gaat met enthousiasme, professionele studie die gepaard gaat met amateuristisch vertoon, een cabaretier die haar allergie opneemt in enthousiasme. Zou er in dat enthousiasme iets schuilen waar iedereen van profiteert? Wat leeftijden, opvoeding en (als we Aristoteles volgen) zelfs de politiek overstijgt? Bij de Appassionata moet ik altijd denken aan Lenin, die dit zijn favoriete muziek vond. Lenin is zowat de anti-denker van Aristoteles, mensen moeten niet worden gebreideld maar aangevuurd om de bourgeoisie buiten zichzelf en in zichzelf te bestrijden, en de arbeid moest waar mogelijk worden opgevoerd. Wat het dan weer ingewikkeld maakt is dat de bourgeoismuziek van Beethoven daarbij een belangrijke rol speelt.

Bij dit alles lijkt de muziek, de pure muziek, de muzikaliteit, het grootste slachtoffer. Bij muziek hoort dat je het enthousiasme in balans brengt met een vorm, een stijl. Yang was daar zeker toe in staat, voor de pauze speelde hij een mooie sonate van Medtner, de Sonata reminiscenza, die dromerige stukken afwisselt met felle uithalen. Medtner was tijdgenoot van Lenin, maar week net als veel aristocratische Russen na de revolutie uit naar het Westen. Hij was net als Lenin fan van Beethoven, maar zocht voor zijn muziek de kleine kring van ingewijden op. Mooi was de keuze van Yang om Medtner voor de pauze te programmeren, en zijn evenknie Rachmaninov na de pauze. Zo kon je zelf horen dat ze aan elkaar gewaagd waren, terwijl Rachmaninov vooral met zijn exuberantere stukken veel geschikter is voor een groter publiek.

Gelegenheden te over om te peinzen, bijvoorbeeld over de locatie, waar het portret van Floris aan de muur hing, die wel hield van grof gooi- en smijtwerk, met die soldaten die hij aan de wieken vastbond en ze lekker liet draaien. Of over de voorliefde van Aziatische pianisten voor Russische componisten. Zou dat politieke affiniteit verraden? En met welke Russen dan, meer het type Lenin of het type Medtner?

Wat het meest blijft hangen is nu of 'ongebreideld enthousiasme' een pleonasme is of niet. Hier, vanuit mijn afstand tot de muziek, vanuit mijn vertrouwdheid met de muziek van een afstand, droom ik over een enthousiasme in schakeringen, subtiele tempowisselingen, diepere lagen die haast ongemerkt worden aangeboord. Ik zou Yang graag over twintig jaar nog eens horen, om dan wellicht te constateren dat hij in juli 2024 ook al was wie hij zou worden, en dat ik die twintig jaar nodig had om dat tot me door te laten dringen.



woensdag 10 juli 2024

Futiele liefde - Harry Kuster luistert naar de troubadours

Nog even doordenken over die zeemeermin. Het hoort bij de puberteit, onszelf als puber, dat we wegdromen bij een beeld. De zeemeermin die we tegenkwamen bij Lucebert en Vasalis verenigt het beeld met wat ik in ander verband (zie hier) het 'Diotima-complex' heb genoemd, een vrouw die ons instrueert in de liefde en het leven, in het leiden van ons leven als een reis met goede bestemming, met een goede afloop. Eerder een komedie dan een tragedie.

Lezend in het boekje van oud-collega Harry Kuster zag ik tal van aanknopingspunten met mijn gedachtespoor. Hij schrijft meestal over liefde in de vorm van vriendschap, soms toegespitst op homoseksualiteit, en vaak ook door met een psychoanalytische bril naar de twaalfde en dertiende eeuw te kijken. Vroeg of laat moest hij uitkomen bij de troubadours en Dante, de dolce stil nuovo. Liefde wordt door de troubadours bezongen over en aan een vrouw, die flink wordt geïdealiseerd.

De puberteit zou je kunnen zien als oorsprong en meteen ook de culminatie van deze idealisering. Dat leest Harry bij Freud, waarbij hij hem citeert:

'Met de puberteit doen zoals bekend nieuwe, zeer krachtige strevingen, gericht op de direct seksuele doelen, hun intrede. In ongunstige gevallen blijven ze als zinnelijke stroom gescheiden van de voortbestaande 'tedere' gevoelsassociaties. Men ziet dan het beeld voor zich waarvan bepaalde stromingen in de literatuur de beide facetten zo graag idealiseren. De man toont een dweepzieke genegenheid voor hooglijk gerespecteerde vrouwen, die hem echter niet tot seksueel verkeer prikkelen, en is alleen potent bij andere vrouwen, die hij niet 'liefheeft', die hij geringschat of zelfs veracht.' (gecit. in Kuster, Dante en de troubadours, p.21)

In deze liefde lijkt dus weinig te worden gewonnen, met libido als maatstaf. De aanbeden vrouwen blijven op afstand, bij de andere vrouwen is geen liefde in het spel. Komisch is dit alleen wanneer je de liefde al hebt ontmaskerd, anders kun je beter van tragiek spreken: 'Zo zijn hoofse minnaars ten diepste tragische helden. Hun tragedie is de literaire verheerlijking van een schuld veroorzaakt door de aan zichzelf opgelegde verplichting tot trouw aan Dame, Liefde en de Literatuur.' (Kuster, p.48)

Er wordt nog steeds iets verheerlijkt, maar dat is niet de liefde, maar de schuld. Er zou dus wezenlijk een verhouding tot het ik zelf in het spel zijn bij de zangers van de zoete stijl. Toch verrijst er uit deze hopeloze verstrikking een Ander, de ander als Ander, al moeten we bij Harry tot de laatste bladzijde wachten op de epifanie. Op een of andere manier verwijst de liefde in de wereld van het zelf naar de liefde van de transcendente Ander. Teruggeprojecteerd naar Dante ligt deze in de speranza, de hoop dat onze liefde ondanks de schijn van het tegendeel geschraagd is in Gods liefde die almachtig is.

Wees gerust, lezer, ik laat me niet zo snel terugvoeren van de komedie naar de tragedie. Dat hoeft niet, ook niet als ik me door Harry als gids laat leiden. Hij besluit zijn boek niet met een onoplosbaar dilemma waarin we ten onder gaan, maar met een voetnoot voor de Literatuur, Harry's favoriete schrijver Gerard Reve, een citaat uit Nader tot u:

'[...] omdat God nimmer enig schepsel buiten Zich zou sluiten: Hij kon het wel, krachtens Zijn almacht, maar die andere, zijn allerwezenlijkste eigenschap, de Liefde, maakte het onmogelijk. Aldus was God niet in staat iets te doen, wat Hij wel degelijk kon [...]' (gecit. in Kuster, p.54

Harry verduidelijkt nog dat hij Reve niet ziet als gnosticus maar als mysticus. Dat maakt het voor mij eenvoudiger om de draad weer op te pakken van mijn vorige blog (zie hier), over de zeemeermin van Vasalis. Immers, Vasalis stelt de mystieke ervaring tegenover de melancholie, en correspondeert hierover ook met Reve. Op een of andere manier moet die mystiek dus iets kunnen verhelderen over de puberale liefde die misschien meer is dan wat Freud erin ziet.

Als je Freud leest, kun je steeds de neiging hebben om liefde te relateren aan uitsluiting. Liefde is een enorm sterke kracht die ons laat dromen, maar ons tegelijk laat vergeten hoe we met onze dromen in de wereld staan. Is het object van onze droom een respectabele vrouw, dan vergeten we hoe we precies door te dromen andere vrouwen degraderen. Zo kunnen we tot de ontdekking komen dat wijzelf die Ander zijn die we ten onrechte buiten ons hadden geprojecteerd, en dan is voor mannen de homoseksualiteit niet ver weg: als we door onze liefde in staat zijn de Ander buiten te sluiten kunnen we makkelijker de seksuele differentie vergeten en is de gelijkgeslachtelijkheid per implicatie altijd al in het spel, op bewust of onbewust niveau. Dan wordt het tijd om er rekening mee te houden, in kritische acceptatie.

Vanuit Freud is het dus erg moeilijk om te zingen over de zeemeermin, of de zeemeermin te laten zingen. Ze komt uit de zee, dat wil zeggen de moeder, maar daardoor symboliseert ze meteen al de weg naar het realiteitsprincipe. Dat was ook precies het probleem, zoals we zagen, van Vasalis (zie deze blog). Ze moest ontdekken dat je niet almachtig bent, in het beperkte bestek van het leven kun je niet dichten én blijven zorgen voor de ander. Misschien zou je nog kunnen zeggen dat Vasalis haar hoop nog symboliseerde door aan haar opera te blijven werken zonder deze te voltooien. Maar ze zag die opera later als kitsch, er leek dus eerder schaamte in het spel.

Schaamte, de emotie waardoor we volgens Levinas (De l'évasion) vastgenageld raken aan onszelf, waarbij we getuige zijn van ons uiteenvallen. Weg identiteit, althans identiteit van het zelf. De enige weg die nog openligt is de expositie aan de Ander. Onze subjectiviteit zal nooit meer worden dan het worden van de ander voor de Ander, en dus voor onszelf. Je zou ook, met Agamben, kunnen concluderen dat de schaamte ons meer dan wat ook verwijst naar onze identiteit, ons zelf, naar wie we ten diepste zijn (zie ook deze blog).

Dante lijkt deze schaamte te ontberen. Eigenlijk moeten we al blij zijn dat hij tolerant was jegens homoseksuelen, toleranter dan meestal wordt gedacht. Toch blijft Harry ook kritisch. Dante was zich misschien onvoldoende bewust van de futiliteit van de mens in het licht van de eeuwigheid. Het wetenschappelijk discours blijft bij dit al draaien om het oordeel: Dante was tolerant, de meeste historici zien dit niet, en we moeten ons oordeel bijstellen, maar niet ophouden met oordelen. Het oordeel wordt zodoende op een essentieel niveau voortgezet. Dat leek al gegeven met de topologie van de goddelijke komedie: plaatsen betekent oordelen betekent uitsluiten.

De paradox doet zich nu voor dat wij door anderen uit te sluiten wel kunnen wat God volgens Reve niet kan. Daarmee komen we tot de ontdekking van enorme mogelijkheden, een nieuwe transcendentie. Niet God is transcendent, maar de mens. En die transcendentie is gelegen in het menselijke vermogen tot uitsluiting. Wat zou hoop in deze situatie kunnen inhouden? Het wordt dan hoop op een transcendentie die we zelf zijn. Bij alle vermogens die we in de twaalfde eeuw sterk uitbreiden zou hoop dan kunnen inhouden dat we de mogelijkheden op een andere manier realiseren dan in feite is gebeurd. Dat we de mogelijkheden niet omzetten in de realiseringen die erop zijn gevolgd. Als we in staat zijn om mogelijkheden te realiseren, zijn we ook in staat om ze niet te realiseren.

Hier slaat de mogelijkheid om van iets tragisch naar iets wat eerder komisch is. Onze niet-realisering lijkt tragisch onvermogen, maar kan evengoed getuigen van komisch vermogen, ons talent als eindige wezens voor een gelukkige liefde.

De zeemeermin zag ik als symbool van dit vermogen, ze kon de prins liefhebben ook als die prins de liefde niet beantwoordde. Ze kon wel van deze liefde blijven dromen, zolang als het duurde.

Stel je voor dat de hel en de hemel ineens verschrompelen tot een landschap waar we doorheen reizen, een innerlijk landschap, tot ons gezongen uit een boek. De grote namen van de geschiedenis worden meelijwekkende personages, karikaturen. Misschien lezen we de Goddelijke komedie iets te snel als sleutelroman, en iets te weinig als literatuur. We kennen de gelukkige afloop al, we weten dat God liefde is, al weten we niet hoe Hij die liefde omzet in insluiting, met name van de karakters in de hel. Mystiek eerder dan gnostiek. Of ook gnostiek, in de zin van een innerlijk weten dat ons helpt om onze futiele plaats in de wereld in te nemen.

Zo gelezen zou Harry Kuster zomaar die zeemeermin kunnen zijn, hij (of zij?) dompelt de boeken en namen onder in een talige zee, spoelt hier aan op de golven van conclusies, hernomen conclusies en voetnoten bij die conclusies.

The Lure of the Sirens in the Odyssey Isn't What You Think It Is | by  Douglas C. Bates | Medium
Om naar de historische kritiek te luisteren en niet stuk te lopen op haar rotsen moeten we net als Orpheus soms listen bedenken. 


zondag 7 juli 2024

Tweerichtingsverkeer - Kennismaking met de zeemeermin van Vasalis

De zeemeermin is een verrassende liaison tussen de poëzie van Lucebert en van Vasalis. Het kwam naar boven in het beroemde gedicht 'ik draai een kleine revolutie af'. De ik-figuur is het water en draagt de zeemeermin op zijn rug. Ik kom de zeemeermin ook tegen in de biografie van Vasalis door Maaike Meijer, de onderneming om samen met componist Rudolph Escher een opera te schrijven over het sprookje van Hans Christian Andersen.

In mijn vorige blog (zie hier) ging ik vooral in op de betekenis van zee en water voor Lucebert. Volgens de (deze week overleden) biograaf Wim Hazeu had Lucebert een levenslange afkeer of angst voor de zee. Bij Vasalis daarentegen is de zee het object bij uitstek van haar poëzie. De zeemeermin lijkt te ontsnappen aan deze tegengestelde betekenis. Ze is vertrouwd met de zee en verbindt de kleine revolutie van Lucebert op een of andere manier met de liefde voor of van de zee bij Vasalis.

Waarom ik zo hecht aan de zeemeermin is ook omdat zij verwijst naar liefde, vooral in de vorm van verliefdheid. Dat is bij Vasalis een uiterst belangrijke kracht die haar aanzet tot dichten. Liefde kan allerlei vormen aannemen, maar als verliefdheid is het een opduikende sterke emotie die vaak ook weer overgaat. Zo lijkt de verliefdheid de mysterieuze band van Vasalis met haar poëzie te weerspiegelen. De gedichten overkwamen haar meer dan dat ze eraan werkte. En toen deze stroom ophield, moest Vasalis meer haar best doen om te schrijven, en dat lag haar minder, door een combinatie van factoren, bijvoorbeeld haar werk als psychiater en haar sociale rollen, moeder, gastvrouw etcetera.

Liefde als bron van muziek, poëzie en als belangrijke gave in ons leven, heeft iets grenzeloos. Als je je sociale relaties ziet in termen van verplichtingen is het trekken van grenzen makkelijker dan wanneer je gedreven bent door liefde. Als we nu even de zee opvatten als de moeder, zoals Vasalis ook doet, dan is de zeemeermin de figuur die ons in verbinding brengt met onze puberteit, waarin de band met je moeder minder vanzelfsprekend wordt. De verliefde zeemeermin moet allerlei beslissingen nemen: in het water of eruit, bij je vriendinnen blijven of de stap wagen naar de prins. Hier stuiten we met andere woorden al op een afstand, hoe miniem ook, tussen de zee en het leven als volwassene. We zijn geen deel meer van de zee maar ook nog geen verantwoordelijke volwassene, geen 'persoon'. De gedichten van Vasalis symboliseren deze tussentoestand vaak doordat ze de natuur eerst neerzetten als een beeld of stemming, en dit dichterbij halen door middel van personificatie. De zeemeermin is de personificatie die de volwassene weer terug kan brengen naar de zee, de moeder, het paradijs.

In de verliefdheid of liefde van de zeemeermin zit ook het motief van het zelfoffer. De zeemeermin redt de prins na een schipbreuk, maar de prins blijft hiervan onwetend en trouwt met de koningsdochter. Het hoort bij liefde dat ze zich als oneindig ontdekt juist als ze niet wordt beantwoord. De ziel redt zichzelf door zich te verliezen. Freudiaans gesproken kan libido zich alleen met zijn object verzoenen door te switchen naar doodsdrift, zo legt Meijer uit in het spoor van filosofe Patricia de Martelaere.

Vanuit het oogpunt van de poëzie zou je het als pure winst kunnen zien dat de zeemeermin metafysica (de oneindige liefde) en psychologie bij elkaar houdt. Het object (de ziel, het verlangen) wordt gered door het te verliezen. Hier zou de sleutel kunnen liggen om beide levens van Vasalis met elkaar in overeenstemming te brengen. In haar ene leven werkt ze als echtgenote, moeder en psychiater. Ze moet zich met volledige toewijding in dienst stellen van het welzijn van vele anderen. Het gaat zeker niet te ver om dit als zelfoffer op te vatten. In haar andere leven moet ze haar eigen ziel zoeken, als het ware redden uit het zelfverlies door hieruit de inspiratie voor haar gedichten te putten. Je zou dit kunnen interpreteren (zoals De Martelaere) volgens de doodsdrift en volgens de rouw zoals Freud dat zag. Je verliest het object van je liefde en maakt zo de weg vrij om zonder dit object verder te leven, in volwassenheid, tragiek, verantwoordelijkheid.

Meijer denkt hierover verder en zoekt een ander spoor. Dat gaat stapje voor stapje omdat ze als biograaf Vasalis moet volgen. Hier in deze blog zal ik toch iets moeten kortsluiten. Ik kan er altijd nog op terugkomen natuurlijk. In mijn achterhoofd zit altijd de filosoof Giorgio Agamben. Hij kiest bij de Freudiaanse oppositie tussen rouw en melancholie uitdrukkelijk voor de laatste. Grofweg gezegd blijft rouw gebonden aan het object, terwijl de melancholie zonder object is en ons daarom helpt om een vrijere verhouding tot de wereld en onszelf te vinden. Ook bij rouw lijken we afstand te doen van het object doordat je het verliest, maar dat lijkt je redding te brengen doordat je via deze omweg alsnog bezitter lijkt te zijn van je object. Je bezit je object door het te verliezen, door het te verliezen vertel je jezelf dat je het gehad hebt, dat het van jou was, en nu (als verloren object) voorgoed van jou is.

Poëzie moet toch meer zijn dan toeëigening van je leven, meer dan eigenaarschap.

Meijer zet zich uiteen met de melancholie, of liever, ze vertelt hoe Vasalis ermee omgaat. Ze schrijft aan Gerard Reve, met wie ze bevriend is, dat ze vroeger vaak de tekening van Dürer opzocht van de engel tussen de objecten:

'In die tijd hadden we een boek met tekeningen van Dürer, en wat ik het vaakst opzocht was de Melancholia. Wat me daar het meest in opviel was niet de heldere, mismoedige vrouw met de ogen die nergens naar keken, maar de veelheid en overduidelijkheid van de objecten om haar heen. Een massieve duidelijke onmiskenbare en onkenbare wereld, vol vaststaande détails, een wereld zonder oogharen of vocht of beweging. Geen wonder dat die grote vrouw bij de pakken neerzat en geen vin meer verroerde.' (p.818)

Hoezo geen object? Heel veel objecten! Het gaat hier om de wereld van haar vader, die leraar en wetenschapper was, hij vertegenwoordigt de wereld van de objectiviteit. Niet, hoewel die engel in ons citaat 'grote vrouw' heet, de wereld van haar moeder. Het lijkt erop dat de melancholie Vasalis geen redding bracht, maar alleen blokkade. Het is de mystiek die haar daaruit bevrijdt. Op latere leeftijd schrijft Vasalis over ervaringen van het nu die haar in contact brengen met zichzelf, het leven en de wereld. Geen redding in de zin dat deze ervaringen aankondigingen zijn van veranderingen, maar het dat goed is zoals het is, in het nu.

Melancholie en mystiek staan haaks op elkaar. Melancholie is doods, de wereld van objecten die vastliggen, waar niets in beweging is. Opmerkelijk is wel dat Vasalis vanuit haar ervaring niet de overstap naar proza maakt. Deze overstap probeert ze heel vaak, met verhalen, essays en toespraken. Maar dat blijft altijd onbevredigend, omdat poëzie puur is en sterker dan proza, en waarom zou je voor het zwakkere kiezen? Aan de andere kant: het zou zoveel houvast kunnen geven als je gewoon kon formuleren dat mystiek jouw weg is, de weg naar de essentie der dingen, van zelf, wereld, leven, gemeenschap, taal. Vasalis zegt hierover:

'Ik hecht geen diepere waarde aan de mystieke ervaring. Ik denk niet dat ik nu 'het wezenlijke' zie, maar ik prefereer haar wel boven de afgestorvenheden van de perfectie van de melancholie.' (820)

Het is voor mij van belang om Vasalis goed te begrijpen, vanuit het gevoel van verwantschap. Ik heb hier nog een weg te gaan, ik heb nauwelijks nog gedichten van haar gelezen. Mijn eerste gedachte bij deze tegenstelling tussen melancholie en mystiek is de neiging om de melancholie met hulp van Agamben te verdedigen. Maar ik realiseer me dat ik Agamben dan inzet als een soort vader, alsof hij de waarheid met zijn filosofie objectief maakt, bij wie de objecten vastliggen, waar de zaken goed verwoord zijn, en die ik maar hoef toe te passen op wat ik tegenkom. Terwijl het natuurlijk gaat om de levende ontmoeting, waar je kunt worden verrast door de ander. Welnu, ik zou me graag laten verrassen door Vasalis met haar mystieke ervaring.

De kwestie van het object is hier van belang. Bij melancholie ontbreekt het object, je weet niet waardoor je in deze stemming belandt. Therapie komt er in dit geval op neer dat je alsnog een object vindt, waardoor je afscheid kunt nemen en het leven weer kunt verwelkomen, in zijn nieuwheid, in het nu. En als je melancholie opvat zoals Vasalis dat in haar brief aan Reve doet, dan heb je weer objecten. Je hebt een vader, doodse waarheden, afgestorvenheden. Die kun je de rug toekeren waardoor je je kunt openstellen voor de mystieke ervaring.

Het lijkt me echter ook duidelijk waarom die ervaring niet de essentie kan zijn. De doodsdrift is niet iets wat je makkelijk even kunt afschudden, omdat je nu eenmaal niet zo veel hebt met doodse objecten. Het kan juist de ervaring van oneindige liefde, van de zee zijn die je laat ervaren dat de mens vol dood en geweld zit. De dood zit precies in het zelfverlies van de liefde. Opgroeien betekent dat je ook deze liefde achter je laat, omdat het een onvervulbare droom is. Je kiest voor het leven in verantwoordelijkheid, waarbij ook hoort dat je het geweld en de dood als tot op zekere hoogte onvermijdelijke gegevens accepteert.

Dat zou de keuze van de psychiater zijn, en van de prozaschrijfster Vasalis. Maar hoe zit het met de dichteres? Het werk aan de opera De kleine zeemeermin lijkt een ander verhaal te vertellen. Ze krijgt het werk maar niet af, tot groeiende ergernis van componist Escher. Vasalis blijft gehecht aan de romantiek, aldus Meijer, van het sprookje, omdat dit haar troost in tijden dat ze het moeilijk heeft. Daarnaast werkt ze aan gedichten over hetzelfde thema die ze wel publiceert, en waarin ze haar dromen en illusies op een volwassenere manier tegemoet lijkt te treden. Het lijkt erop dat de zeemeermin zowel de weg naar de volwassenheid symboliseert als de weg van de volwassenheid naar de droom en illusie. Tweerichtingsverkeer.

Misschien, denk ik, moeten we haar werk aan de opera opvatten als 'muziek van een afstand'. De muziek van Escher kan pas worden geschreven als het libretto af is, maar dat komt nooit af. Afstand ook in de zin dat Vasalis haar fascinatie voor onmogelijke liefde en verliefdheid kan vasthouden door het werk niet te voltooien, of er een ander werk voor in de plaats te stellen, de gedichten over hetzelfde thema.

Het past misschien allemaal nog te goed bij mijn filosofische weg, waarop ik nog steeds optrek met Agamben. Dat voelt ongemakkelijk, omdat het te goed past, te 'objectief' is. Hoofdgedachte van Agamben: de blokkade van het verlangen moeten we niet opvatten als iets negatiefs, maar als iets dat ook betekenis heeft, van troost. Troost hoeft niet puur te zijn, maar als je iets gebruikt als troost ga je het kitsch noemen, zoals Vasalis later sprak over haar werk aan de opera. Maar juist daardoor hoort het, denk ik, bij de puberteit, waarin je noch kind noch volwassen bent. Die tijd lijkt voorgoed achterhaald, maar is dat niet dankzij de kleine zeemeermin.

Het libretto van de kleine zeemeermin past wel en niet bij de filosofie van Agamben, uiteraard omdat het geen filosofie maar literatuur is, we ervaren dat er iets van betekenis wordt gezegd zonder dat we het goed kunnen uitleggen. Dat geldt zeker ook voor een onvoltooid libretto, al is het geen pure literatuur, het is iets tussen pure poëzie en kitscherig spektakel. Het zegt de waarheid die voor Vasalis en onszelf ondoordringbaar blijft, moet blijven, en die ons te denken geeft. De verrassing ligt nog voor ons.

Copenhagen mermaid



vrijdag 5 juli 2024

Met je rug naar de zee - Lucebert en Hölderlin

Laten we het over water hebben, nu we het over poëzie hebben. Wat mij namelijk trof in de biografieën die ik aan het lezen ben, is dat de zee alles en niets lijkt te zeggen. Misschien komen we via de zee iets te weten over onze kwestie, hoe proza aanwezig is in de poëzie zelf. En als je het dan toch over de zee hebt, waar kun je dan beter terecht dan in Nederland?

Lucebert woonde in Bergen, het plaatsje aan zee. Je zou verwachten dat hij van de zee hield, maar dat was niet zo. Waarom had ik dat dan verwacht? Het zegt misschien meer over mezelf als Limburger, en wel van de zuidoostkant, niet van de Maas, maar van de onooglijke Geleenbeek, die op een paar honderd meter van ons huis in Heerlen stroomde, door ons om zijn stank de kuttelebeak genoemd. Later werd de beek bij onze wijk overdekt, het werd de ideale plek werd om je hond uit te laten, hoe dan ook bleven de kuttele. Water was niet ons ding.

Als Lucebert in 1992 met zijn vriend Lo de Ruiter aan zee staat, zegt deze: 'Mooi, de zee.' Lucebert antwoordt met zijn rug naar de zee: 'Te veel water.' Biograaf Hazeu ziet dit als illustratie van Luceberts levenslange weerzin tegen de zee. We hebben het over weerzin, angst ook wellicht. Ik schakel terug naar een beschrijving van een jeugdherinnering. Lucebert is zeven en zegt tegen zijn vrienden dat hij kan zwemmen. Ze nemen hem mee naar het Noordhollands Kanaal: 'Toen moest ik wel, hè. Uit pure angst ben ik het hele kanaal overgezwommen. Als een hondje krauwend met z'n poten.' Hij probeert het een paar dagen nog eens in het zwembad, maar wordt door de badmeester eruitgehaald. Later zwom Lucebert nooit meer.

Als je het over angst in je jeugd hebt, is de verleiding groot om de psychologie erbij te halen. Het ligt voor de hand om mijn eerdere blog over de afgrond en de luchtmens opnieuw te lezen (zie deze link). Het gaat Lucebert steeds meer om de aarde, bezien vanuit de lucht. Speelt hier ook de angst voor water ongemerkt een rol? En geldt dat dan ook niet voor de revolutionair? In zijn beroemde gedicht 'ik draai een kleine revolutie af' komen we het water tegen in een sterke identificatie: 'ik ben niet langer van land/ ik ben weer water'. En daar zien we weer de bravoure van de zevenjarige waarmee hij zijn angst bezwoer. Maar misschien toch ook wel fascinatie, want anders ga je niet zo dicht bij de zee wonen.

Psychologie en literatuur is geen gelukkige combinatie. Het gaat niet om de emoties en de persoon, het gaat om de taal en de muziek. Het gaat misschien om de betekenis, maar liefst ontdekt via sterke tegenstellingen. De grote meester is Hölderlin, ook voor Lucebert, die met zijn gedicht over de Rijn het water zijn werk laat doen. Nu word ik bij mijn zoektocht naar de loop van het gedicht geholpen door Lucebert-kenner Anja de Feijter, die geduldig uitzoekt hoe Lucebert in 'het proefondervindelijk gedicht' Hölderlin als deelgenoot bij zijn poëzie betrekt (zie deze link), en met name ook in het gedicht 'exodus' uit de bundel apocrief/ de analphabetische naam.

Wij zien de Rijn vanuit Zwitserland naar de zee stromen, naar ons dus, van zuid naar noord. Maar in het gedicht van Hölderlin 'Der Rhein' volgen we de rivier die als halfgod wordt opgevoerd in zijn aanvankelijke loop richting oost, waarbij je moet denken aan Azië maar vooral ook aan het oude Griekenland. Overigens sluiten die twee gebieden elkaar allerminst uit, als je bedenkt dat de god Dionysus ooit in Griekenland is binnengekomen uit het Oosten. Het is echter onmogelijk om terug te keren naar deze machtige cultuur. Daarom stelt Hölderlin zijn hoop op een opleving van die cultuur in het moderne Europa.

Bij die opleving denkt Hölderlin eerder aan Christus dan - wat je bij Dionysus toch ook zou kunnen denken - aan theater en spektakel. Niet de Christus die de Griekse goden vermorzelt, maar zich in vrede met hen verenigt, getuige het gedicht met de veelzeggende titel 'Brod und Wein'. Dionysus wordt er 'gehuldigd als de wijngod die de dag met de nacht verzoent, het verleden verzoent met het heden' (De Feijter). In 'exodus' volgt Lucebert Hölderlin in deze bewegingen, en komt daarlangs ook uit bij Cyprus (geboorteplaats van Afrodite) en Patmos, het eiland waar Johannes zijn apocalyptische visioenen schreef. Deze christelijke Dionysus is de grote inspirator van de dichters, en van de renaissance van de oude vredescultuur in het moderne Europa. Geen revolutie dus, althans geen grote, maar een kleine, maar daarom niet minder krachtig. Vrede, verzoening, liefde.

We zijn de zee even kwijt, ook via het spoor van De Feijter. De Rijn keert net als Lucebert zijn rug naar de zee en kiest voor het Oosten, voor het land. We kunnen voor deze richting de Rijn ook inwisselen voor de Donau, die door Hölderlin bezongen wordt in 'Am Quell der Donau'. Hoe dan ook, uit het Oosten komt het beeld van de cultuur als Erweckerin, 'die menschenbildende Stimme'. In diverse gedichten zien we diverse stromen lopen, behalve de Rijn en de Donau ook de Indus, maar de functie van de Rijn is om deze inspiratie naar Duitsland te brengen, en via Duitsland ook naar ons.

Proza in de poëzie, dat is mijn provisorische programma om op afstand bij de poëzie te kunnen blijven, te kunnen luisteren. Hoe speelt dat hier via de zee en het water? Ik heb (volgens de regels van het bloggenre) het geduld niet voor gedetailleerde interpretaties. Ik volg ingevingen waar ze opkomen. Al is het maar een losse gedachte, een losse vraag: 'ik draag schuimende koppen in mijn hoofd/ ik draag schietende schimmen in mijn hoofd'  ... en 'op mijn rug rust een zeemeermin'... zingt of ruist het in 'ik draai een kleine revolutie af'.

Bij die zeemeermin denk ik aan Diotima. Niet alleen vanwege Lucebert en Hölderlin, maar ook vanwege Bordeaux. Bordeaux is de plaats waar zeker ook een rivier bij de zee komt, een zee-arm. Maar het is de plaats waar Hölderlin een tijd gewerkt heeft als huisleraar bij een gezin waar hij een liefdesrelatie had met Susette Gontard, de jonge getrouwde vrouw en moeder bij wie Hölderlin in dienst was. Om allerlei redenen werd het uiteindelijk niets en keerde Hölderlin in waanzin terug naar Duitsland, om de tweede helft van zijn leven in een torenkamer door te brengen. Susette was ongetwijfeld de inspiratiebron voor Hölderlin voor het Diotima-personage in zijn roman Hyperion en in gedichten. In proza en poëzie dus.

Bordeaux komt terug in de beschouwing van De Feijter, waar ze Lucebert citeert uit de bundel waar ook het deelgenoot-motief staat: 'Boos als bij Bordeaux waar/ de muren spraakloos staan'. De Feijter herinnert aan Hölderlins werk als huisleraar, maar vermeldt verderop ook Diotima, en het opduiken van deze naam bij Lucebert. Kortom, Lucebert is niet alleen deelgenoot van Hölderlin vanwege de Rijn, Azië, Dionysos en Christus, maar ook vanwege de liefde, de eros. Dat zingt natuurlijk ook uit Cyprus en Afrodite, laten we niet vergeten dat Diotima zoals ze bij Plato wordt opgevoerd in Symposium priesteres van de liefde is.

Ik moet hier - op het gevaar af te wild te associëren - een andere dichter noemen die lang geleden de reis van Bordeaux naar Duitsland maakte, Ausonius (310-393). Hij werd in Trier huisleraar van de keizerlijke familie en schreef een mooi lang gedicht over de Moezel. (Ik heb dat gedicht een beetje besproken in deze blog.) De Moezel is slechts een zijrivier van de Rijn, zoals - zou ik zeggen - Diotima slechts een zijsprong is van Hölderlin en Lucebert. En zoals de vrouw een zijsprong is van de man, in de poëzie. Mosella is een vrouwelijk woord, Rhenus en niet te vergeten Oceanus zijn mannelijk. De vrouw inspireert de man, als muze, minnares, echtgenote, priesteres, lerares, zoals de Moezel uitstroomt in vader Rijn, die zijn bestemming vindt in zijn vader, Oceanus.

Ik lees nu toevallig de biografie over dichteres Vasalis, die door de zee gefascineerd was, en lange tijd met componist Rudolph Escher werkte aan een opera over het sprookje De kleine zeemeermin. Het gaat over liefde, een liefde die zo diep is dat ze in leven blijft zelfs wanneer ze wordt afgewezen. Ik kom er nog op terug, zometeen of in een volgende blog, de associaties hopen zich nu al op als de koppen van de zee en er dreigt 'te veel water'.

Al die zijtakken en zijsprongen, we moeten erop vertrouwen dat hun betekenis helder wordt wanneer ze uitstromen in de Rijn, en van de Rijn weer in de zee. Maar niet uitgesloten is dat ze al hun hymne verdienen voordat ze uitstromen, wanneer hun betekenis nog in het duister ligt, bezien vanuit onze plaats aan de Rijn (in mijn geval zo'n twee kilometer).

Diotima heeft in deze blog de betekenis van de vrouw die ons inwijdt in de liefde, de liefde die oneindig is, zoals de zee. Bij Vasalis is de grondfiguur van haar poëzie de gepersonificeerde natuur, de natuur als kracht die ons iets leert over ons complexe innerlijk. Ik wees al op een mogelijke parallel met Lucebert, die zijn gedichten gebruikt als 'plattegrond van zijn labyrintiese persoonlijkheid'. Lucebert was stadsmens maar woonde steeds meer op afstand, in het dorp, in Bergen en in Spanje. De man van het land, niet alleen op afstand van de stad maar dus ook van de zee. Belanden we zo toch weer in de psychologie? Is liefde een leerzame emotie, een instructie?

Daarvoor waarschuwen Lucebert en Hölderlin. De Feijter citeert 'de lucht verstaat men/ maar de mens niet', en 'Ich verstand die Stille des Aethers/ Der Menschen Worte verstand ich nie'. Wat in het spel is, is niet de psychologie of de antropologie. Het gaat om het bezingen van God, de natuur, vanuit een vertrouwdheid groter dan die met de mens. Je zou hier van mystiek kunnen spreken, maar dan wel een die zijn mond niet kan houden.

Ook niet over de mens. We begrijpen die mens niet, de mens die we zelf zijn, we begrijpen al helemaal niet waarom er liefde in het spel kan zijn, voor die mens, van die mens. Misschien zoeken we daarom steun bij de zee, omdat de zee oneindig is én ons te veel is. We kunnen die slechts op afstand beleven, maar het is precies die afstand waardoor de zee tot ons kan zingen. Als je met de rug naar de zee staat hoor je het gezang en de ruis en dat is wat telt. Laten we het erop houden dat de eigenlijke poëzie door de zee zelf wordt gezongen, wij zijn die zee, maar hebben personificaties nodig zoals de zeenimf die ons dicteert.

Lucebert kon dus wel iets met water. In 1951 trad hij op in het Stedelijk Museum met een soort dadaïstische manifestatie. Lucebert zei, getuige Henk Hofland: "De minister-president is een kanon. Piep. Piep. Piep. Het kanon baart een muis en sterft in de bevalling." Vervolgens deed hij een zwart maskertje voor zijn gezicht en noemde de titel van het gedicht 'Herfst', waarna hij het glas water dat voor hem op de katheder stond over zijn hoofd leegde.' (Hazeu hs. 15)

Een glas water. Niet helemaal niets toch.

PS ik zie zojuist dat biograaf Wim Hazeu is overleden. Hij leed aan ALS. Moge hij herinnerd worden als meer dan de onthuller van Luceberts zijsprong.

What it takes to be a mermaid: Strong lungs, a $3,000 silicone tail and  sequins

 



Vestdijk en het ritme

Waarom zou je niet schrijven over muziek? Zo geformuleerd ontwijk je de vraag die meer voor de hand ligt, en waarop je waarschijnlijk reagee...