Filmmuziek bestaat eigenlijk niet. Een regisseur maakt een film en houdt rekening met alle elementen. Daarna moet er nog muziek bij. Het is te hopen dat de componist de film goed aanvoelt en niet teveel op zijn strepen gaat staan. Zo kwam de beroemde uitvinder van de twaalftoonsmuziek Arnold Schönberg in Amerika terecht, en onderhandelde hij met een filmproducent over het schrijven van de muziek. Hij haakte al snel af toen hij hoorde hoe slecht hij betaald zou worden. Hij nam die opdracht namelijk heel serieus en vroeg een exorbitante vergoeding.
Zelf heb ik ooit bij een vriend filmmuziek mogen bedenken. Ik had pianomuziek uitgeschreven. Maar toen we bij elkaar gingen zitten en ik het voorspeelde, bleek het allemaal te nadrukkelijk en uitvoerig. Daarop heb ik een paar noten op papier gezet, die niet meer dan uitgangspunt waren voor de muziek. Het leverde een voor mij leerzame ervaring op, en ik was ook nog best tevreden.
Filmmuziek, zo leerde ik, bestaat eigenlijk niet (zei ik al) maar als hij wel bestaat, moet je zorgen dat hij niet opvalt.
En toen zag ik dus gisteren op Canvas de documentaire Ennio, en lag het toch weer allemaal anders. Morricone stond namelijk wel op zijn strepen. De muziek moest hij zelf maken, en bij de film mocht geen muziek die niet door hem was gemaakt. Lastig, tenzij je dus Morricone bent, want dan heb je al dat stadium bereikt van erg gewild zijn. Je moet dan zelf een ster zijn geworden, en dat was hij op een gegeven moment. The good, the bad and the ugly was het keerpunt. Daarvoor had zijn vriend Sergio Leone de touwtjes in handen, daarna had Morricone de vrijheid bevochten om zijn ideeën ruim baan te geven.
Al kijkend kreeg ik flink het idee ingepeperd dat Morricone een groot vernieuwer was van de filmmuziek. Maar het was allemaal nogal Italiaans en Amerikaans, met genie dit en grootheid dat. Dan krijg je het idee dat alles supergeniaal en oorspronkelijk is, als je erin meegaat. Maar ik heb mijn blogs mede uitgevonden om dat alles even aan de kant te schuiven en er iets uit te halen, één dingetje dat eruit springt.
Een belangrijke commentator was componist Alessandro De Rosa, die het zo goed vond aan Morricone dat hij bij geweld in de film dat niet in zijn muziek meteen tot uiting bracht. Juist op die intense, dramatische momenten merk je dat Morricone met zijn muziek de kijker neerzet op een ander standpunt, waardoor hij vanuit twee verschillende standpunten tegelijk naar het geweld kijkt. Muziek van een afstand, de afstand van de kijker tot het geweld. Nu kun je daar makkelijk tegen inbrengen dat film zelf al die diversiteit van standpunten bevat, en de kijker daar neerzet. Zo zou de muziek alsnog een beetje overbodig verlengstuk van de film zijn.
Om de werkelijke betekenis van Morricone voor de film te peilen hoeven we niet te ver zoeken. Ik denk dat Morricone een grote persoonlijkheid werd, van de statuur van de beroemde klassieke componisten of van beroemde popmusici. Natuurlijk was het ook een goede vakman, maar dat zijn er meer. Wat Morricone in de filmcultuur binnenbracht was de persoonlijkheid van de componist. Je hoeft maar een paar noten te horen en je weet dat het Morricone is. Herkenbaar, eigenzinnig, gewild en vereerd. Een god.
Die god moet stralen, en dat doet hij in de documentaire volop. Niet alleen als onderwerp, ook als uitlegger. Bij elke film lost hij met een paar nootjes het eeuwige probleem van de componist weer op, met herhaling en variatie, in zo'n mix dat de kijker wordt meegesleept. Alles draait in de muziek om magie. Maar waar die magie volgens de visies die mij bekend waren moet werken vanuit de onopvallende achtergrond, slaagde Morricone erin om die magie te behouden door die muziek op de voorgrond te zetten, waarbij het soms zelfs lijkt of de film is gemaakt bij de muziek.
Morricone gebruikt vaak de menselijke stem als instrument bij zijn muziek, vooral vrouwenstemmen. Zelf zegt hij dat die stem juist geen instrument is, hij komt uit de diepte van het lichaam. Hoe dan ook is het effect magisch, we horen die stemmen die erg opvallen, en geloven toch dat die stemmen de film versterken.
Het limietgeval hiervan is The mission. Morricone kreeg van regisseur Roland Joffé de beelden over de Indianen in de Amazone, waar Jezuïeten een missiepost inrichtten die later wordt vernietigd door de Spaanse legers. Deze beelden spraken voor zichzelf, en Morricone vond dat er geen muziek bij nodig was. In tweede instantie schreef hij er toch muziek bij, en wel een ultraspectaculaire muziek, met grote koren, orkestmuziek met hobomelodie en een ritmisch motief, en op bepaalde momenten ook nog alledrie door elkaar. Hier zie je hoe Morricone zijn magie bereikt door de muziek juist ultragroot en opvallend te maken.
Dit is moeilijk te rijmen met zijn aanvankelijke visie dat de film helemaal geen muziek nodig heeft. Maar als je er even over nadenkt kun je beide visies wel met elkaar rijmen. Als de film een groot spektakel is, dan heeft hij geen muziek meer nodig. Maar als die muziek zelf ook een nadrukkelijk, opvallend spektakel is, dan past hij weer wel bij die film. Een spektakel wijst altijd graag naar zichzelf. Het gebaar is nooit groot genoeg, het spreekt nooit voor zichzelf. Er kan dus best iets bij dat ook groots en spectaculair is, en tegelijk naar die film wijst.
In die functie van de muziek herken ik het oude mechanisme van de aemulatio. Romeinen vonden het niet altijd leuk dat de Grieken grootse dingen hadden gecreëerd, zoals de epè van Homerus. De enige oplossing die ze konden bedenken was het volgen van het voorbeeld in een nieuw werk, maar zodanig dat het voorbeeld werd overtroffen. Zo ontstond Aeneis van Vergilius.
Morricone keek terug op zijn wordingsproces, en zag hoe hij zijn woede over miskenning kon omzetten in de drang om te winnen, om de ander te zien als een rivaal die moest worden bevochten. In een vriendelijke variant zag je dit in zijn samenwerking met vriend Sergio Leone, met wie Morricone goed kon samenwerken, maar met wie hij ook graag van mening verschilde. Er waren ook minder vriendelijke varianten, zoals het pokerspel waarbij Morricone weigerde een opdracht aan te nemen, en zo bereikte dat al zijn eisen werden ingewilligd.
Het basispatroon is de strijd, het concerto, waarbij je je best doet om te winnen. De filmcomponist lijkt hierbij in het nadeel omdat hij altijd als mosterd na de maaltijd erbij komt en moet dansen naar de pijpen van de componist en producent. Maar als je eenmaal goed hebt aangevoeld hoe je kunt passen bij het spektakel en zelf een groot, beroemd componist bent geworden, kun je de samenwerking met de regisseur inrichten als zo'n gevecht.
Bij dit gevecht hoort dat je je oogleden laat zakken. Iedereen denkt dat je in slaap bent gesukkeld. Maar dat maakt je onvoorspelbaar. Op het juiste moment schiet je. Morricone was hier een meester in. De beroemde openingsscène van Once upon a time in the west beeldt uit hoe Morricone was. Je hoort geen muziek, alleen geluiden. Zo heb je niet door dat de muziek al begonnen is, dat die geluiden de muziek zijn. Op het moment dat je dat eenmaal wel door hebt schiet held Bronson alle drie de gemeneriken overhoop en pakt Morricone flink uit met zijn magische melodie en die vrouwenstem. We geven ons nu graag gewonnen.
Bronson, kun je nog proberen, heeft geen stem, de vrouwenstem vult aan wat Bronson niet heeft. Maar het is bij Morricone nooit of-of, het is altijd en-en. Bronson heeft wel degelijk een stem, zijn mondharmonica. Die houdt het midden tussen instrument en stem. Eigenlijk heb je genoeg aan alleen die mondharmonica. Maar de rest komt er allemaal bij, het is een en al barokke plooiing en verdubbeling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten