Je zou muziek van een afstand als een speciaal soort kunst kunnen beschouwen. Waar we er bij muziek toch vanuit gaan dat ze ons moet kunnen raken, zou die kunst er dan in zijn gelegen dat we haar op afstand houden. We moeten weerstand in ons ontwikkelen om dat te kunnen doen, of gebruik maken van onze aangeboren weerstand. Daar zit dan wel een paradox in, een paradox die per definitie in elke weerstand ligt. Om effectief weerstand tegen iets te bieden moeten we de nabijheid ervan opzoeken. Inderdaad, keep your ennemies closer, met Al Pacino.
Met mijn aangeboren en geërfde amuzikaliteit volstaat het voor mij denk ik om terug te kijken naar mijn ervaringen. Zo liep ik vorige week een paar dagen door Düsseldorf. Daar zingt de Rijn, mede dankzij Schumanns Derde. Het werd tijd om dat beroemde huis eens op te zoeken waar hij zijn dingen schreef. Maar helaas, de deur was dicht. Ik appte een foto van het huis naar mijn neef Peter (werkzaam als pianoleraar te Duisburg), die meteen terugappte dat hij dat huis natuurlijk kende, en ook voor die dichte deur had gestaan. Aan de overkant is het Heine-museum, en medewerkers hielpen hem toen om alsnog bij de Schumanns binnen te komen. Zo niet mij. Er zaten bij Heine twee mannen achter de tafel, die het inderdaad heel vreemd vonden dat het Schumannhuis dicht was, maar ze konden me niet helpen.
Met mijn semiotische afwijking, zeker ook dankzij die afwijking wellicht, beschikte ik nu wel over een flink aantal sporen om mijn verkenning te vervolgen. Eerst dacht ik aan de twee Gehilfe in Das Schloß van Kafka. Ze lijken de hoofdpersoon steeds lastig te vallen als ze bij hem opduiken. Maar ze zijn hoe dan ook vertegenwoordigers van het slot, een soort opzichters die K. in verbinding kunnen brengen met het kasteel. Ik dacht ook aan het beroemde verhaal Voor de wet, waar een man van het land naar binnen wil, maar door een bewaker wordt tegengehouden. Daar is de deur open, net als het Schumannhuis waar ik voor stond tijdens de openingstijden, maar niet naar binnen kon. Misschien moest ik mijn ervaring op een of andere manier zien als mijn verbinding met Schumann en de muziek.
Een tweede aanwijzing was wellicht het tijdstip waarop ik mijn foto maakte. Het was toevallig 11:11 uur, zag ik op mijn mobiel. Ik weet toevallig dat Schumann tijdens zijn depressies een zelfmoordpoging deed door zich in de Rijn te storten. Het was toen carnaval. Mijn aanwijzing werd nog versterkt toen ik een paar huizen verder het kleine marionettenmuseum zag. Schumann is niet los te denken van carnaval. Zijn pianocompositie met die titel dateert van vele jaren voor zijn verhuizing naar Düsseldorf. De stukken ademen al de bipolariteit van zijn stoornis. Ook zit er een geheimzinnig stukje tussen met de titel Sphinxes, met drie groepjes van zeer lange noten, die je (vermoed ik) niet speelt, of die je speelt door de toetsen niet in te drukken.
Met dat sfinxmotief komen we weer terug bij Heinrich Heine (1797-1856), die in Düsseldorf geboren is, en waarvan het museum zich dus tegenover het Schumannhuis bevindt. Zeer bekend is zijn gedicht Die Loreley, met de openingsregels
Ich weiß nicht, was soll es bedeuten,
Das ich so traurig bin,
Ein Märchen aus uralten Zeiten,
Das kommt mir nicht aus dem Sinn.
We weten waarschijnlijk wel dat Loreley een mooie blonde vrouw of zeemeermin is die schippers met haar gezang afleidde zodat ze in de golven verdwenen. Extra belangrijk dus, denk ik dan, om die muziek op afstand te houden. Misschien deed Heine dat door er zijn gedicht over te schrijven. Die eerste regel alleen al, met die anakoloet (een grammaticaal foute of rare constructie die je als stijlfiguur kunt inzetten). 'Ik weet niet, wat heeft het te betekenen...' Dat kan erop wijzen dat Heine zijn muzikale stroom onderbreekt om meteen al weerstand te bieden tegen het gezang. En meteen ook maar tegen de betekenis, of de hoogmoed dat we alles maar kunnen verklaren. 'Ik weet niet ...' En precies dat niet weten, zijn bedroefdheid, beschermt hem tegen de roes, de verleiding, hij denkt aan Loreley als een sprookje, en is daardoor meteen ook een gewaarschuwd mens.
Heine kwam graag terug naar Düsseldorf als hij ergens anders was. Maar dan bij voorkeur naar zijn geboortehuis, dat nog bestaat en aan de andere kant van het centrum ligt. Nu is er een erg mooie boekhandel in gevestigd, met natuurlijk boeken van Heine, en goede afdelingen poëzie en filosofie. Op de hoek zag ik een groepje toeristen die de weg vroegen aan een local, die hen naar die boekhandel leidde. Zo makkelijk is het dus ook niet te vinden. Of misschien moeten we die local wel zien als een verleider die je zogenaamd naar een toeristische attractie brengt, maar in werkelijkheid naar een boekhandel waar je weer wordt blootgesteld aan het weten, het oneindige weten dat even dodelijk is als de Rijn.
Ik overleefde mijn bezoekje aan de boekhandel, misschien doordat ik er een bescheiden boek kocht, over Kafka (Sonja Dierks, Marcus Steinweg, Kafka, Berlin, Matthes & Seitz 2024). Ik was getriggerd door de persoonsbeschrijving van Sonja Dierks, die behalve filosofie en literatuurwetenschap ook muziekwetenschap heeft gestudeerd. Zou ik dan nu eindelijk mijn mysterie kunnen oplossen, over muziek van een afstand, met hulp van Kafka en mijn medelezers? Een tijd geleden heb ik me over deze kwestie gebogen met een van mijn blogs over Kafka en Agamben (zie hier), en het minste wat je ervan kunt zeggen is dat hier in potentie een belangrijk geneesmiddel ligt voor het verval van onze cultuur en onze politiek van tegenwoordig (zo!).
Sonja Dierks is gefascineerd door Kafka's verhaal Het zwijgen der Sirenen. Dat kon je verwachten, het gaat over verleidelijk gezang, de mythe die we kennen uit de Odyssee. Odysseus kent die mythe al, en wil die Sirenen ongeschonden passeren. Daartoe verzint hij zijn list: zijn makkers moeten hem vastbinden aan de mast, en hun oren dichtstoppen met was. Bij Kafka loopt het anders, want de verteller zegt dat de Sirenen niet hebben gezongen maar gezwegen. Zo moet ik uiteraard weer terugdenken aan die sfinxen uit Carnaval van Schumann. Zwijgen ze of zingen ze? Dat is daar onbeslist. Hoe dan ook, bij Kafka zwijgen de Sirenen, en dat maakt het nog verleidelijker. Odysseus moet dus een andere list verzinnen. Want het verhaal gaat volgens Dierks wel over weerstand.
Allereerst al die titel. Die heeft Kafka niet zelf aan zijn verhaal gegeven, maar is er door zijn vriend Max Brod aan gegeven. Van hem weten we niet of hij betrouwbaar is, hij gehoorzaamde Kafka niet toen die hem vroeg al zijn manuscripten te verbranden. Maar, denk ik dan weer, Odysseus vroeg zijn makkers toch ook om hem niet te gehoorzamen als hij aan die mast zou smeken hem los te maken. Met andere woorden, door er geen titel aan te geven en doordat het verhaal niet werd uitgegeven zouden we het analoog met dat verhaal zelf kunnen zien als extra verleidelijk. Het verhaal als sfinx.
Dierks volgt nog een andere suggestie van de verteller. Die oppert dat Odysseus wel doorhad dat de sirenen zwegen. Zijn weerstand zou erin bestaan dat hij door zich te laten vastbinden het spel met de sirenen meespeelde. Hij hield met zijn spel de goden en de sirenen een schild voor (om wie te beschermen dan, zou je je hierbij nog kunnen afvragen...). Toch moeten we de list van Odysseus niet zien als een oplossing, zegt Dierks. Kafka verandert de mythe in een pantomime, waarin alleen maar iets wordt nagebootst, zonder iets te betekenen. Na het verhaal over Jozefine en de muizen (wel gepubliceerd), de muis die ophoudt met zingen en wegkwijnt, volgt het ongepubliceerde verhaal over de sirenen waarin niet wordt gekozen tussen vrijheid en onvrijheid. De list van Odysseus is een uitweg uit de tegenstelling vrijheid en onvrijheid, Odysseus en Kafka blijven gebonden aan de verleidelijke mythe, maar bedenken ook een vorm van weerstand.
Dierks zet verderop nog een stap. Zijn we werkelijk gebonden aan de mythe, is dat een deel van het verhaal dat Kafka aan de hand van Odysseus en de sirenen wil vertellen? Wat Odysseus hoort, in het verhaal van Kafka, is niet de mythe, maar eerder het zwijgen, ook het zwijgen van de mythe. De mythe is uitgezongen, uitgeademd. De mythe wordt nu met zijn zwijgen een Ereignis, een gebeurtenis, die nooit ophoudt en wellicht ook nooit is begonnen. De gebeurtenis bestaat erin dat de oorsprong, inclusief zijn afstand tot zichzelf, op afstand wordt gehouden:
'De verlokking van de oorsprong en zijn verleidelijke terugkeer is in differentie met zichzelf getreden; de ruimte die door Odysseus wordt doorkruist, doorkruist deze alleen maar als herhaling van deze afstand.' (p. 144)
Dierks is nogal enthousiast over de semiotiek. Overal liggen betekenissen in geborgen, als een soort instrumentenkistje dat je altijd tevoorschijn kunt halen en kunt loslaten op van alles. Daarmee voel ik me verwant, zoals je hebt kunnen merken als ik vertel hoe ik door Düsseldorf loop. We moeten voortdurend terugdenken aan Roland Barthes, die met zijn technische analyses weerstand probeerde te bieden tegen de verleidelijke mythes (zie ook mijn Tour-de-France-stukjes uit 2015). In het tweede deel van het Kafka-boekje gaat Dierks helemaal los, ze laat haar schrijfpartner Marcus Steinweg achter zich en analyseert Kafka zowat stuk.
Heeft dat nog iets met muziek te maken, kunnen we het zien als een manier om het gezang, inclusief dat van de sirenen en Loreley, dichtbij te houden? Ja, zegt Dierks. We kunnen iets stuk analyseren, maar er blijft altijd een restant over, iets wat zich niet laat analyseren, en het gaat om dat restant. Kafka zag zichzelf als amuzikaal, maar misschien moeten we zijn verhalen toch lezen als een speciaal soort muziek:
'Het uittrekselachtige en verdichte van een droom misschien, een serieus gemeende donquichotterie, die niet door de verteller werd gedroomd, maar door de figuur, dat naamloze ik, dat vroeger ooit Sancho Pansa heette, en dat zijn blik voor precies die dingen gescherpt heeft, die als raadselachtig in zijn omgeving opduiken en weer verdwijnen. Dat dit ook muziek kan zijn voor iemand, die zichzelf weliswaar als amuzikaal beschouwt, maar daarmee niet gezegd heeft dat hij het ook is - is dat niet bijna het tegendeel van raadselachtig?' (p.245)
Zo koester ik ook Heine het liefst, als een figuur die ergens raadselachtig opduikt en verdwijnt. In die boekhandel, dat museum met die mannen die me niet kunnen helpen. En, ik weet niet wat het te betekenen heeft, dat monument waarlangs ik verschillende keren met Inez liep, aan de zuidkant van het centrum, waar Heine in stukken uiteenligt, in een parkje langs het voortrazende verkeer. Muziek of geen muziek, ik loop graag door die stad. Het liefst wacht ik voor de vele stoplichten zoals de meeste Duitsers ook nog steeds doen, ik kijk naar de mensen aan de overkant. Het verkeer ademt in, en als we oversteken ademt het weer uit.
